u?
of de leden daarmede accoord gaan.
De heer DE BRUIJN vraagt of het eerste deel,waarin sprake
is van feitelijke aanranding der eerbaarheid tegenover die
vrouwen, wel juist is, aangezien toch in de politierapporten
staat dat Melsen voor een ander geval is aangehouden.
De VOORZITTER zegt, dat drie vrouwen klachten hebben in
gebracht en dat overigens nog van feitelijke aanranding der eer
baarheid tegen een jonge vrouw sprake is.
De heer LEEUW gaat met de verklaring accoord,maar wat zyne
motie betreft,
De VOORZITTER merkt den heer Leeuw op,dat hij een week
uitstel heeft verleend en dit nu toch bezwaarlijk meer kan in
trekken, nu gebleken is, dat op »t oogenblik geen verklaring van
wethouder Ridders kan worden ontvangen.
De heer WALHAVENS acht het wel geweascht,indien dit moge-
lijk is, het praatje, dat Ridders nog altijd in Breda zit, te
ondervangen door in de verklaring iets daarvan te zeggen.
De heer VAN GIISE hoorde dat gedurende 15 dagen eten aan
wethouder Ridders is gebracht.
De VOORZITTER meent,dat in de verklaring zou kunnen worden
opgenomen, dat wethouder Ridders na zijn verhoor uit zijn voor
arrest is ontslagen.
De heer DJ3 BRUIJN komt nogmaals terug op de uitdrukking
van den heer Valkenburg,dat hij n.l. met steenen zou hebben
gegooid. Spreker gaat op zijn eigen geweten af en acht het on
juist,dat men naar buiten uit zou verklaren^ dat de een mser
schuldig is dan de anderterwijl toch beiden hebben samengewerkt
aan hetzelfde bedrog. De^een is reeds zonder meer ontslag aange
zegd en nu zou-men ten opzichte van den ander## consideratie
willen gebruiken. Daarbij komt,zegt spreker, dat de Wethouder de
chef