lo
De heer VERHEIJEN zegt nogmaals, dat de heer Ridders op
het oogenblik,waarop hij hem zijn ontslagbrief aanbood, in een
zoodanigen toestand was dat hij niet kon oordeelen en dat het
daarom onverantwoordelijk zou zijn daarop door te gaan.
De heer TIEBACKX zegt dat het voor hem vast staat,dat de
heer Ridders en defaut is omdat hij heeft medegewerkt aan de
verduistering van gemeentegelden en een ambtenaar de gelegenheid
heeft gegeven de gemeente in discrediet te brengen. Misschien
weet Melsen zich bij de Rechtbank nog vrij te krijgen,maar
sprekers vertrouwen krijgt Melsen nooit meer. Spreker zegt,dat
Ridders de verantwoordelijkheid op zich heeft genomen en die ver
antwoordelijkheid ook moet kunnen dragen. Spreker wijst erop,dat
de heler even goed is als de steler, dat de gezagdrager in deze
nog het meest zondigt en dat,indien er een wethouder was geweest
die op zijn plaats stond, het nooit zoover had kunnen komen.
De heer LEEUW deelt mede, dat hij^nu hij gehoord heeft,
dat èn Melsen en Ridders schuldig zijn^kan instemmen met den
maatregel,intusschen tegen Melsen genomen en dat hij, aangezien
geen strafmaatregel tegen Ridders kan worden toegepast,voornemens
is in de openbare vergadering eene motie aan te bieden,waarin
uitgedrukt wordt,dat Ridders ontslag moet nemen, Spreker wil
genoegen nemen met inhouding van die motie,als hem toegezegd wordt
dat binnen een week het ontslag zal worden genomen,maar na die
week zal spreker zijn motie doorzetten. Hij wil uit deze zaak
geen politieke munt slaan.
De heer VERHEIJEN waardeert het breede gebaar van den
heer Leeuw en meent,dat hij met volmacht van den heer Ridders
wel kan toezeggen, dat deze spoedig zijn ontslag zal indienen.
De heer LEEUW is bereid zijne motieulterlijk nog in te
houden tot de volgende vergadering.
De