Spreker komt door een en ander tot de conclusiedat er aan de bedrijven toestanden bestaan,die niet mogen blijven bestaan,dat daardoor gebleken is,dat de directeur niet in staat is het bedrijf behoorlijk te leiden en waar al deze zake punten van beteekenis zijn en het algemeen beheer betref fen en de directeur van zoodanige mentaliteit blijkt,dat hij naar sprekers meening niet is te handhaven. De heer IGNATIUS doet vooral uitkomen,dat de directeur, niettegenstaande hij permissie vroeg om handel te drijven en deze hem niet verleend werd hij daarmede toch is begonnen en voortgegaan,dat hij de stukken betreffende de watermeters, waardoor het onderzoek der Commissie zeer werd bemoeilijkt, dat het onjuist doen invullen der kolenstaatjes hem in eene onhoudbare positie brengt tegenover zijn personeel,wanneer daaromtrent bedrog zou worden geconstateerd,en dat het prestige van den directeur geheel weg is,zoodat spreker niet zal kunnen medewerken om dezen directeur te helpen handhaven. De heer ROMSOM zegt,dat het er bij hem niet in wil, dat,waar al de door de firma Wilson in andere gemeenten ge geven bedragen voor gedane leverantien waren,Roosendaal al leen daarop een uitzondering zou maken,dat wanneer de boek houder in deze zijn plicht had gedaan,omtrent de quaestie beter zou kunnen geoordeeld worden,dat daardoor verschillende punten thans min of meer vaag zijn geworden,doch toch nog wel conclusien zijn te trekken. Spreker zegt,dat alles er op wijst,dat het bij het bedrijf een cftaos is,en is eveneens van meening,dat de directeurvooral ook naar aanleiding van zijne houding omtrent de verschillende kwesties bij het onderzoek, niet langer mag worden gehandhaafd; hij stelt daarom voor den directeur de gelegenheid te geven zijn ontslag aan te vragen met ingang van 1 Januari a.s. en zoo dit ontslag niet zal wor den aangevraagd,hem,directeurdit ontslag te geven met ingang van

Raadsnotulen

Roosendaal: besloten, 1851-1916, 1919-1935 | 1928 | | pagina 28