Voor stemmen de heeren Konings, Valkenburg, Ridders en Peeters, tegen de heeren Vermunt, J.Broos, van Oberveld, Rornsom, Braakhuis, Voeten, F.Broos, Ignatius, Smoor, Jongenelan en Damen. Vervolgens wordt tot behandeling van het verslag der Commissie overgegaan. De heer JONGENELEN zegt,dat, zooals hij uit de notulen van de vergadering van JO October j.1. heeft vernomen,het rapport van de Commissie in zake de vermeende malversatiën aan de bedrijven reeds breedvoerig is besproken,zoodat hij daaraan niet veel heeft toe te voegen. Hij drukt er zijne ver wondering over uit,dat het rapport in comité-generaal is be handeld, terwijl de Commissie zelve op het standpunt stond,dat behandeling in het openbaar moeet plaats hebben,en geeft eene nadere uiteenzetting van de door hem in het verslag neergeleg de vijf punten,waarom hij voor het geven van ontslag aan den directeur is,iets wat van hem als lid van het scheidsgerecht bij het spoorwegbedrijf niet zou verwacht worden. Spreker vindt echter al mogen Burgemeester en Wethouders en de Com missie voor de bedrijven dan ook niet vrij uitgaan de door de Commissie geconstateerde feiten betreffende de watermeters, de misleidende invullingen der kolenstaatjes,en het tekort in den magazijnvoorraad zoo ernstig,dat de directeur die daardoor zijn geheele prestige kwijt is,niet meer kan worden gehand haafd De heer BRAAKHUIS zegt,dat het rapport ook hem omtrent den toestand aan de bedrijven geen verheffenden indruk heeft gegeven en dingen aan het licht heeft gebracht,die niet langer mogen worden getolereerd. Spreker kan niet ontkomen aan de gedachte,dat de directeur het er bijnhet onderzoek op aange legd heeft verschillende zaken te vertroebelen,zoodat geen juist beeld daarvan kon verkregen worden. In verband daarmede zou

Raadsnotulen

Roosendaal: besloten, 1851-1916, 1919-1935 | 1928 | | pagina 26