Hy deelt mede,dat door den Secretaris- nu naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders terecht inzage der notulen is geweigerd en dat ook Burgemeester en Wethouders niet bevoegd zyn die inzage aan den heer Steyaard te verleenen,daar alleen de Raad zelf daartoe machtiging kan geven en dat het Burgemeester en Wethou ders voorkomt,dat de Rë.ad juridisch daartoe allerminst verplicht is;aangezien die notulen bevatten,voor zoover geheimhouding is opgelegd.,een gehoiin,cIat het geheim der gemeente zou kunnen genoemd Y/orden ®n waartegenover de heer Steyaard,toen nog geen lid van den Raad,geheel vreemd staat. Hy zegt,dat er aan deze aangelegenheid evenwel ook verbonden is een quaestie van belangen en dat van dat standpunt bezien Burgemeester en Wethouders er niet tegen zyn,dat den heer steyaard de gelegenheid worde gegeven,van de notulen kennis te nemen,waar de wet die inzage niet uitdrukkelyk verbiedt en de heer Steyaard van oordeel is,dat de kennis ervan in zyn belang,d.w.z. in het belang van hem als Raadslid,kan zyn,doch dat zulks dan niet raag geschieden ter secretariedoch al leen in eene besloten zitting van den Raad,waarin de Raad tevens kan beslissen of hy omtrent datgenewaarvan ken nis zal worden genomen,al dan niet de geheimhouding zal opleggen. Hy hoopt,dat de heer Steyaard uit het medegedeelde zal weten,wat hem te doen staat,daar hyVoorzitter van dit categorisch antwoord niet wenscht af te wyken. De heer Steyaard zegtdatwanneer de Voorzitter het erop toe zou leggen hem van de notulen onkundig te houden,dit niet zal gelukken,daar deze quaestie bereids is gepubliceerd in "Het Volk" van 11 november j.1. en hy

Raadsnotulen

Roosendaal: besloten, 1851-1916, 1919-1935 | 1919 | | pagina 6