19 -
De heer Van den Broek verzoekt ook parkeerplaatsen voor invaliden aan te
leggen en daarover advies van de verkeerscommissie te vragen, waarin de
AVO is vertegenwoordigd.
Ook vraagt hij om een goede bewegwijzering.
De voorzitter merkt op dat de bezwaren zijn ontvangen nadat de raads
stukken waren vastgesteld.
De heer Van der Kloot antwoordt als volgt:
- er zijn besprekingen gaande om de parkeerplaatsen via de Wildertsedijk
te ontsluiten zodat de bezwaren van de bewoners van de Tuintjes zouden
komen te vervallen;
- er is geen aanleiding de beslissing aan te houden gelet op de gedegen
voorbereiding; met de bewoners wordt overigens over de bezwaren
gesproken;
- er zal in overleg met de verkeerscommissie de aanleg van parkeerplaat
sen voor invaliden worden beoordeeld;
- er is geen aanleiding informatie te onthouden aan de bewoners
De heer Mariinissen wijst op de betrokken passage in de brief waarin dit
wel degelijk wordt gesteld.
Hij handhaaft zijn voorstel.
De voorzitter merkt op dat juist met de bewoners over de bezwaren wordt
gesproken en dat daarbij ook de nieuwe mogelijkheid van ontsluiting via
de Wildertsedijk aan de orde komt. In ieder geval staat voorop dat
bewoners zo weinig mogelijk overlast van de voorzieningen moeten hebben.
Daarbij worden met de bewoners ook hun suggesties besproken.
Op de daartoe strekkende stelling van de heer Adriaensen merkt de
voorzitter op dat naar gelang de aard van de handeling van de gemeente
er sprake is van een beschikking waarbij de wet AROB van toepassing is
danwel van een feitelijk handelen. Dit wordt niet door het college
bepaald doch door de wet zelf.
Voorop staat overigens de wil van het college met de bewoners te praten
en tot een oplossing te komen. Een en ander gebeurt op korte termijn.
Op basis daarvan laat de heer Mariinissen zijn bezwaren varen; daarmede
vervalt ook zijn voorstel tot aanhouding.
Vervolgens wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel
van burgemeester en wethouders besloten.
VOORSTEL TOT HET VASTSTELLEN VAN DE 5E WIJZIGING VAN DE VERORDENING
REINIGINGSRECHT MET INGANG VAN 1 JANUARI 1992.
De heer Damen is, gelet op dezelfde argumenten als bij de vorige
wijziging, tegen de verordening.
De heer Adriaensen vraagt zich af of, nu per 1 januari aanstaande een
nieuwe situatie ontstaat, de verordening nog wel moet worden vastge
steld.
De voorzitter merkt op dat de hogere tarieven voor het storten aan de
bewoners wordt doorberekend, zodat de verhoging moet worden vastgesteld.
Voor het overige verwijst hij naar de discussie op het betrokken
onderdeel in de begrotingsbehandeling.