- 4 -
- de provincie concludeert na een globaal onderzoek dat tenminste 50% van de
bedrijven nader onderzoek vragen, omdat de toegekende uitbreidingsmogelijk
heid te ruim en onvoldoende gemotiveerd zijn;
- een saneringsonderzoek moet een essentieel onderdeel van het plan zijn, er
liggen immers bedrijven in landschappelijk kwetsbare gebieden, afwegingen
van sanering of verplaatsing moeten daarom in het plan worden aangegeven;
- zijn fraktie heeft in feite gelijk dat nu het plan geen saneringsregeling
kent, alleen maar sprake is van een uitbreidingsplan, uitbreidingen tot ca.
23% terwijl de provincie tot tenhoogste 10% toestaat;
- het is onzinnig om te stellen dat met het plan via de anticipatieprocedure
nog meer kan worden binnengehaald. Het komt het toeristische buitengebied
zeker niet ten goede, doch slechts de ondernemer;
- na een eerste inventarisatie van 63 bedrijven wordt het aantal tot 54 en
later weer met 6 loonbedrijven eruit tot 48 bedrijven teruggebracht;
- sommigen hebben hun bedrijf onrechtmatig uitgebreid, terwijl loonbedrijven
wel degelijk als niet-agrarisch bedrijf in het plan moeten worden opgeno
men; in het bestemmingsplan buitengebied verkrijgen zij teveel uitbrei
dingsmogelijkheden, zodat de zaak gewoon wordt beduveld;
- autosloperijen zouden uit het plan moeten worden gehaald, terwijl het col
lege deze doodleuk opneemt;
- van een differentiatie in de aan te brengen beplantingsstroken rond niet-
agrarische bedrijven, zoals hij heeft voorgesteld is geen sprake, terwijl
een landschappelijke inpassing in met name nlwa-gebieden van dergelijke be
drijven toch een eerste vereiste is. Het is niet het maken van keuzes voor
het algemeen belang doch het dienen van individuele belangen en dit laatste
heeft juist niets met ruimtelijke ordening te maken
De voorzitter vat de conclusies van de diverse sprekers vervolgens samen en
stelt dat de WD-wethouder bij de stemmingen over de diverse onderdelen zich
van stemming zal onthouden indien het zaken betreft die hem in familieverband
kunnen aangaan.
De stelling van de heer Adriaensen dat het gerommel zou zijn en dat de belan
gen van de ondernemers worden gediend volgens hem is niet juist. Een groot
aantal bedrijven is op grond van het overgangsrecht van het uitbreidingsplan
in hoofdzaak aanwezig. Sedertdien konden zich in het buitengebied slechts
agrarische bedrijven vestigen, zodat ook de stelling van de heer Marijnissen
dat dit buitengebied een broeikas was voor industriële aktiviteiten niet ge
heel juist is. Het betreft het aangeven van mogelijkheden aan niet-agrarische
bedrijven tot uitbreiding, die eerder steeds door de provincie zijn afgewe
zen, omdat daaraan geen beleid of plan ten grondslag lag. Die uitbreiding die
eerst via de art. 19 WRO procedure moest zien te worden binnengehaald, krijgt
nu een legale basis in het plan.
De norm van 10% uitbreiding geldt voor het overgangsrecht en wordt niet door
de provincie vastgesteld, doch is gevormd door de jurisprudentie. Slechts in
dien meer uitbreiding van 30% aan bedrijven wordt gegeven eist de provincie
naast het plan nog een afzonderlijke toelichting indien voor uitbreidingen de
anticipatieprocedure wordt gevoerd. De stelling van de heer Adriaensen over
de niet-opname van loonbedrijven in dit plan is niet juist, temeer omdat de
raad in meerderheid zelf heeft beslist dat dergelijke bedrijven met name ook
agrarische bedrijven zijn en dus zouden moeten worden geregeld in het bestem
mingsplan Buitengebied. Voor de normen en percentages in dit plan niet-agra-
rische bedrijven in het buitengebied is gestreden; het meest haalbare resul
taat is bereikt, zonder dat daarbij het buitengebied wordt aangetast.
- De -