15 -
De heer C. Verheiien wij st op de volgende praktische punten voor een
medewerking aan het verzoek:
er is vrijstelling verleend van het uitbreidingsplan in hoofdzaak voor
een andere dan agrarische bedrijfsvoering op het perceel; daarbij is dan
de noodzaak van een tweede bedrijfswoning uitdrukkelijk aan de orde;
de bouw van een woning brengt een betere inrichting van het perceel met
zich mee.
Juridisch is echter overeind gebleven de stelling van het kollege dat geen
sprake kan zijn van toepassing van het overgangsrecht, zodat hij instemt met
de ongegrondverklaring. Inrichting en bebouwingsmogelijkheden voor dit per
ceel moeten echter wel volgens hem worden meegenomen in het betrokken ont-
werpbestemmingplan niet-agrarische bedrijven buitengebied. Daarbij moet met
de wensen van de ondernemer rekening worden gehouden.
De heer Adriaensen merkt het volgende op:
aan de voorwaarden van de vrijstelling van 1985 tot een ander dan
agrarisch gebruik is niet voldaan; er was toen sprake van een caravan-
handel, deze is er niet;
de beplanting rond het perceel is niet aangebracht; de oude eiken dienden
te worden gehandhaafd;
het perceel is niet ingericht volgens het overlegde inrichtingsplan.
Hij volgt het kollege in zijn stelling dat geen sprake kan zijn van toepas
sing van het overgangsrecht. Er was immers in 1961 ter plaatse een agrarisch
bedrijf gevestigd. Ook zal zou het overgangsrecht wel van toepassing zijn
dan geldt dit volgens hem uitsluitend voor het geheel of gedeeltelijke ver
nieuwen van gebouwen ten dienste van een agrarische bedrijf. Zo niet dan
wordt immers de bestaande afwijking met het plan vergroot. De gevraagde
woning is niet ten dienste van een agrarisch bedrijf zodat er geen mede
werking kan worden verleend.
De bouw van een tweede niet-agrarische bedrijfswoning wordt daarbij door de
provincie Noord-Brabant niet goedgekeurd; slechts alleen met duidelijke
argumenten van de noodzaak ter plaatse kan de provincie van dit standpunt
afbrengen. Dit gebeurt echter maar zeer weinig; het provinciale standpunt
zoals blijkt bij de kwestie van de fa. Mutsters, wordt door de Raad van Sta
te gedeeld. Hij ondersteunt het advies om het beroep ongegrond te verkla
ren.
De heer v.d. Kloot doet dat ook, temeer omdat het onderhavige bakhuis nimmer
een woonfunktie heeft gehad en omdat een tweede niet-agrarische bedrijfswo
ning in het buitengebied voor zijn fraktie niet aanvaardbaar is.
De voorzitter reageert als volgt:
aan de orde is de vraag of de bouwaanvrage voldoet aan het bestemmings
plan en aan de bouwverordening en of het beroepschrift tijdig is inge
diend; dit laatste blijkt het geval- anders dan de advokaat staat de
kommissie en het kollege op het standpunt dat het overgangsrecht van het
uitbreidingsplan in hoofdzaak zich beperkt tot de gebouwen die ten tijde
van de ter visie legging van het ontwerp in strijd met de bestemming
aanwezig waren;
vast staat dat op dat moment ter plaatse een agrarisch bedrijf aanwezig
was, zodat er geen sprake kan zijn van het overgangsrecht;
deze stelling is door de jurisprudentie bevestigd, terwijl voorts ook nog
daarover bevestiging is verkregen van diverse instanties onder andere de
VNG
- ook -