- 20 -
De heer A. Verheijen betreurt het dat de brief van het bestuur weinig zeg
gend is en niet veel inzicht geeft in de financiële konsekwenties indien de
konciërges zouden moeten vertrekken. Hij stelt voor de beslissing op het
voorstel aan te houden in afwachting van een nadere duidelijke toelichting,
die het bestuur volgens hem dient te geven. De duidelijke cijfers en gege
vens dienen dan eerst in de commissie Welzijn te worden besproken.
De heer Damen meent dat de verhoging tot 1991 is uitgesteld, zodat er nog
wat adem voor het bestuur is.
Hij meent dat de randvoorzleningen voor het onderhoud niet teveel moeten
worden aangetast, zodat hij voorstelt dat het bestuur de huidige vergoeding
van f 3- - te laten houden en dan gemeente de bedragen daarboven te laten
betalen, los van de vraag of een bestuur voldoende reserves heeft opge
bouwd.
De heer C. Verheiien meent dat het kollege weliswaar formeel op basis van de
wetgeving en de uitkeringen aan schoolbesturen gelijk heeft.
Ook betaalt de gemeente indirekt mee in de kosten van de scholen via het
werkvoorzieningsschap. Hij meent dat de besturen hun belangen via de daartoe
geeigende organisatie maar bij het ministerie moeten bepleiten. Ook het
Werkvoorzieningsschap kan bij het ministerie van Sociale Zaken de bijzondere
posities bepleiten van de conciërges.
Hij kan het kollegevoorstel ondersteunen.
De heer v.d. Kloot vraagt of de beslissing op het voorstel wel gelet op de
gevolgen moet worden aangehouden.
De voorzitter wijst op het gebaar dat indien de gemeente nu al de vergoe
dingen boven de f 3,-- gaat betalen, het ministerie straks zegt daarvoor
geen extra gelden beschikbaar te stellen.
Je moet niet stellen er dreigt een tekort, dus betaalt de gemeente dat
maar. Dan speel je in de kaart van het rijk. Daarvoor is dus geen aanleiding
zeker niet nu de vergoeding over 1990 nog blijft gehandhaaft.
De heer Damen meent dat het kollege dit maar argument in het voorstel had
moeten vermelden.
Hij veronderstelt dat gelet op de inhoud van het voorstel ook het kollege
straks in 1990 bij de vergoeding voor 1991 hetzelfde afwijzende standpunt
hanteert. Hij wijst op de gevolgen voor de werkgelegenheid van de betrokken
personen
De voorzitter meent dat dergelijke zijdelingse aspekten niet aan de orde
zijn.
De heer A. Verheiien meent uit de diskussie te moeten opmaken dat aanhouding
van de beslissing redelijk is. Het bestuur kan dan nadere gegevens overleg
gen.
Vervolgens wordt gestemd over het voorstel tot aanhouding.
Wie 'voor' stemt, stemt daarvoor en tegen het kollegevoorstel, wie 'tegen'
stemt, stemt daartegen en 'voor' het kollegevoorstel.
'voor' stemmen de heren Adriaensen, Damen, Marijnissen, A. Verheijen en
mevrouw Voeten
- 'tegen' -