- 10 -
De heer Domen
Ik ben het met u eens, wanneer u zegt dat, indien op de huidige voet wordt
voortgegaan met de bebouwing van het buitengebied, dit gebied op langere
termijn zal wordt volgebouwd. Daarom ook heb ik gesteld dat de raad en
alle andere betrokken groeperingen met elkaar van gedachten dienen te wis
selen teneinde een bevredigende oplossing voor de problematiek en de be
stemmingen te verkrijgen.
De heer Ouwens
Vervolgens ga ik op de details van de heer Van der Kloot in. De 20%-rege-
ling voor een nieuw te vestigen agrarisch bedrijf is de regeling van een
specifieke bestemming van gronden in de direktie omgeving van natuurgebie
den. In 7 van de 9 verschillende agrarische bestemmingen zal deze regeling
niet worden opgenomen. Slechts in bepaalde gebieden,waarin het gewenst is
dat het grondgebruik niet verder wordt geïntensiveerd en sprake is van een
extensief grondgebruik, zoals bijvoorbeeld weiland en akker, is ten gunste
van het bewaren van de ecologische samenhang van deze gebieden, deze be
paling van kracht. Voorkomen wordt daardoor een verdere versnippering van
de kavels en een te grote agrarische bedrijvigheid, die nadelig werkt op de
natuurgebieden. Gezocht wordt in deze regeling naar een oplossing van de
vraag wat te doen met de vestiging van een nieuw agrarisch bedrijf in deze
gebieden. Hierbij moet natuurlijk wel worden bedacht, dat een plan voor 10
jaar geldt. Na deze termijn kan worden bezien of en zo ja op welke punten dit
moet worden bijgesteld. De norm, dat een intensieve veehouderij slechts een
bebouwingsoppervlakte mag hebben van 400 m2 is een specifieke regeling voor
het zogenaamde kernrandgebied rond de kom van Zundert, Werhout en Achtmaal.
Binnen een afstand van ca. 200 meter vanuit de bebouwing van deze kommen is,
mede gelet op de beperkingen van de Hinderwet, nodig dat in een bestemmings
plan wordt geregeld dat geen intensieve veehouderij in deze kernrandgebie
den worden gevestigd. In beperkte mate is uiteraard agrarische bedrijfs
voering toegestaan. Naast deze twee gebieden, derhalve rond de natuurgebie
den en rond de woonbebouwing, gelden voor het normale agrarische bedrijf
geen beperkingen.
Bijlage 2 geeft de conclusie aan, die na het lange overleg met de agrarische
werkgroep is geformuleerd. Het zou te ver voeren daarover elkaar nu in de
haren te vliegen.
Het ingrijpen van de provincie zou als volgt in zijn werk kunnen gaan
het opzetten van een bestemmingsplan voor het buitengebied. Het is te ver
gelijken met de geschiedenis die zich al in Zundert heeft afgespeeld inzake
de kwestie van het K.B. Plan. Hierbij informeer ik uw raad wel dat veel ge
meenten nog geen bestemmingsplan voor het buitengebied hebben vastsgesteld.
Op grond hiervan zou kunnen worden gekonkludeerd dat het voor Zundert nog
niet zo'n vaart zal lopen. Een dergelijk standpunt zou echter in de praktijk
kunnen betekenen dat Gedeputeerde Staten aanvragen ex artikel 19 W.R.O.
veel stringenter en kritischer zouden kunnen gaan behandelen.Voorts zou een
accurater toezicht kunnen plaats vinden op de toepassing van de huidige
planbepalingen. Er kunnen voorts aanwijzingen worden gegeven voor konkrete
zaken, bijv. aan een onderdeel van een plan buitengebied dient een konkre
te bestemming te worden gegeven, indien hiermede bovenlokale belangen wor
den gediend. In feite betekent een aanwijzing, dat provinciale staten van
een provincie de bevoegdheid van uw raad overnemen. In de Wet op de Ruimte
lijke Ordening is dit uitdrukkelijk aangegeven. De samenhang tussen het be
stemmingsplan buitengebied en de ruilverkaveling is heel erg belangrijk.
De aktiviteiten zouden parallel kunnen opgaan.
Terzake zouden 3 standpunten kunnen worden ingenomen
1. het bestemmingsplan buitengebied dient eerst te worden vastgesteld. Dan
worden immers kaders aangegeven, waarbinnen de uitvoering van de ruil
verkaveling moet plaatsvinden;
2. er kan een volgend beleid worden gevoerd, waarbij gezegd wordt, dat eerst
de ruilverkaveling moet worden uitgevoerd. Aan de hand van de resultaten
kan dan een bestemmingsplan buitengebied wordt vastgesteld.
Wordt het eerste standpunt ingenomen dan dient het plan buitengebied vol
doende flexibiliteit te bezitten, zodat binnen dat kader de ruilverkaveling
kan worden uitgevoerd;