- 5 - Dan zitten we derhalve met het probleem dat het wonen daar gelegen op een niet acceptabele kleine afstand van een dergelijk soort bedrijf., (dat daarmede nog groter wordt) zou worden toegelaten. Ik vind dit nogal een probleem. De regeling van de gronden met de bestemming B.IV is opgenomen juist met de bedoeling om de afstand van de bestemming B.III., tot het wonen op enige reële afstand te houden. De gronden met de bestemming B.III mogen worden bebouwd, waarbij nor male productiefuncties kunnen plaats vinden, weliswaar niet zo zwaar als de veevoederfabriek, maar wel allerlei andere vergelijkbare categorieën, zoals die op het bedrijventerrein aan de Leeuwerikstraat. Als u zegt: het gebied van B.IV ook B.III, dan wil ik dit aan de hand van de kaart als volgt toelichten. De heer Ouwens begeeft zich thans naar de opgestelde kaarten. Hij vervolgt zijn betoog: Als ik u goed begrepen heb, dan zou dit bijvoorbeeld kunnen betekenen: Maak dit gebied achter de veevoederfabriek, zoals die nu op deze kaart is aangegeven B.III., dan sluit deze bestemming weer aan op de huidige veevoederfabriek, zij het dan in dat gebied geen veevoeder fabriek mag worden opgericht. Dit kan pas op die grotere afstand. Dus de vraag: waarom wordt het gebied rondom de woningen niet met de bestemming B.III belegd? Dan moet ik onmiddellijk beantwoorden met het volgende: De bedrijfscategorieën zijn rechtens toegestaan op die bedrijfsbestem- ming B.III. Bij een bestemmingsplan moeten we er altijd van uitgaan dat niet al leen het ene gevestigde bedrijf maar van allerlei andere soorten be drijven, die zich daar mogelijkerwijs 'kunnen vestigen. Men heeft daarop op recht, bijvoorbeeld in het geval in beginsel de Veiling een stuk grond verkoopt aan een carosserie- of ander bedrijf. Indien dit past binnen de voorschriften -deze geven een behoorlijk ruime marge- dan is dat ook mogelijk. Met andere woorden: je moet er goed rekening mee houden dat dit planologisch zeer acceptabel wordt gemaakt c.q. wordt toegelaten. Op diezelfde manier moet zonering ten opzichte van de woonfunctie aanwezig zijn. Anders zou dit betekenen dat we een nog veel verder gaande beperking van de mogelijkheden op het bedrijventerrein zelf zouden moeten gaan opnemen. Dat lijkt mij niet juist, gezien de huidige functie ervan. Ik vraag me af welk wezenlijk belang ermede gediend zou worden om deze strook B.IV te brengen naar B.III. In het bedrijfsgebeuren van de Veiling heeft het hoegenaamd geen betekenis om hier extra te kun nen bouwen of opslag te plegen. En voor de haalbaarheid van het gehele bestemmingsplan in de goed keuringsprocedure is het van wezenlijk belang ten opzichte van het wonen dat het plan, -indien dat positief wordt bestemd en het bedrijf ligt op enige gezoneerde afstand met een tussenfunctie waarin geen productie kan plaatsvinden- op die manier wordt opgezet. Ik zou dat toch willen afraden. Wat we wel gedaan hebben naar aanleiding van het bezwaarschrift is zoveel mogelijk het gebied B.III, dat bij de woningen zoveel mogelijk was teruggelegd, vergroot in de richting naar de woningen toe. Voorzover dat bij die bedrijfswoningen mogelijk was is het gebied B.III vergroot. Het gebied heeft, als u dat nagaat in het bebouwings oppervlak een heleboel bebouwingsmogelijkheden; met die 50% kan er bijna een verdubbeling plaats vinden van het thans aanwezige bebouwingsoppervlak Met andere woorden: er is in feite geen wezenlijke beperking van de -uitbreidingsmogelij kheden-

Raadsnotulen

Zundert: 1934-1996 | 1981 | | pagina 343