-23-
De voorzitter:
Ze voldoen wel, want ze vallen onder de overgangsbepalingen.
Ze mogen er staan zoals ze er staan. Ze mogen gehandhaafd
worden zoals ze er staan, dat bedoelen wij te zeggen en
niet anders.
De heer Valk:
Maar dan was het toch overbodig van U om te stellen dat ze
eraan voldoen.
Mijnheer de Voorzitter, U stelt even dat de wettelijke voor
schriften met betrekking tot de Wet op de Ruimtelijke Orde
ning alleen van toepassing zijn op plannen die gemaakt worden
na het verschijnen van deze wet. Dat is ook zeer terecht wat
U daar stelt. Alleen stelt TJ ook zelf, en daar ben ik dan
ook op voortgeborduurd, dat het uitbreidingsplan op grond
van artikel 10 van de Overgangswet ruimtelijke ordening en
volkshuisvesting wordt geacht een bestemmingsplan te zijn
in de zin van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
De voorzitter:
Mag ik er gemakshalve gelijk op in haken. Dat wil zeggen
dat het de gelding heeft van een bestemmingsplan in de
zin van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, en niet dat daarin
alle bepalingen aan de Wet op de Ruimtelijke Ordening confor
meren. Ze gelden met alle gebreken die er in verhouding tot
de Wet op de Ruimtelijke ^rdening aan kleven? 2e ze zijn niet
in overeenstemming met die wet maar worden desalniettemin
als overgangsmaatregel gehandhaafd in de huidige vorm en
gelden dus krachtens die wet als een stuk oud recht tot 2e
vervangen worden op grond
van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Dat staat er.
De heer Valk:
Mijnheer de voorzitter, dat is mij bekend, maar dan vind
ik het hier weer overcompleet dat U het zegt. Maar in de
geest van die wet-en helaas zijn die
termijnen verstreken want we zouden al, zoals ik reeds gezegd
heb, vanaf 1 augustus 1970 een aangepast uitbreidingsplan
moeten bezitten- zou het \^el mogelijk geweest zijn. Er wor
den door de heer Vreijsen enkele voorbeelden aangehaald die
ik persoonlijk ongelukkigvoorbeelden vind, omdat die in
derdaad buiten de bewuste uitbreidingsplannen gelegen zijn.
Het is jammer dat er geen voorbeelden staan van gevallen die
wel in het uitbreidingsplan gelegen zijn, want die zijn er
ook te noemen!, mijnheer de voorzitter. Ik weet niet of U er
behoefte aan heeft dat ik die ga noemen, maar die zijn er ook
te noemen. En als U zich strikt houdt aan de voorschriften
zoals U dat zoeven stelde: de bestemming is jwoningen en dan
mag er niets anders komen. Ik wil ze niet noemen, U kent
ze net zo goed als ik die buiten het bestemmingsplan een
praktijkruimte bezitten en die daar ook geen ontheffing voor
gehad hebben. Die zijn wel zonder meer tot stand kunnen ko
men, mijnheer de voorzitter. Dan begrijp ik dit niet en dan
wordt het inderdaad dus opgehangen -want ik neem aan dat in
de voorbeelden een kleinere verhouding praktijkruimte-woon
ruimte ligt,aan Maardan stel ik hier een punt
aan de orde, mijnheer de voorzitter, alvorens op dit punt
te beslissen, wanneer ik tenminste de goedkeuring krijg van
de voorzitter en de gemeenteraad, dat wij hier een beleids
kwestie aan het vaststellen zijn, die nergens in een wet