gevestigd in het buitengebied,zich bij mij vervoegde. Deze ste deling vertelde mij een bouwvergunning te hebben aangevraagd voor de stalling van enkele schapen en een paar paarden. De gemeente had deze aanvraag afgewezen omdat hij geen agrariër was en dit strijdig zou zijn met de geldende voorschriften. Dit was zeer terecht, mijnheer de voorzitter. Deze stedeling drong er bij mij op aan, gezien het feit dat de dieren toch onderdak moesten hebben, dit voor hem nog eens op te nemen. Ik heb dit gedaan met de heer Van Weert, mijnheer de voorzit ter, hier aanwezig. Ik heb de stedeling in kwestie gezegd dat als ik dat zou doen dat dan weinig effekt zou sorteren, maar dat ik zijn verzoek zou inwilligen en ik met de heer Van Weert eens kontakt zou opnemen over deze kwestie. Ik heb telefonisch gesproken over de zaak met de heer Van Weert en de heer Van Weert deelde mij mede dat deze stedeling zijn plannen wel uit zijn hoofd kon zetten, want zou men hier in bewilligen,zou dat strijdig zijn met de voorschriften en was het hek van de daim. Mijnheer de voorzitter, als een terzake deskundig ambtenaar mij dit zo zegt,dan weet ik voldoende en breng ik de gezegden van die ambtenaar over aan mijn bezoeker. Deze stedeling was ontstemd, bedankte mij voor mijn bemoeienis en zou wel zien. Later bleek mij dat deze stedeling niet stil had gezeten en via^via zijn stalling kon bouwen en deze stalling staat er. Voorop staat dat ik die stedeling die stalling niet misgun. Voorzover ik die man/is het een edel mens, maar wel vraag ik me af: hebben de woorden van een terzake kundig ambtenaar nog wel waarde? Zet men een raadslid -door en uit de bevolking gekozen- niet te kijk? Gebruik men op deze manier het raadslid en de ambte naar niet als paaltje, waarbij het hondje bij regelmaat het poot je licht? Wij willen met de beste bedoelingen met dit college samenwerken en dat meen ik, maar dan moet dat gebeuren op een oprechte en een oprecht eerlijk manier. Ik dank U wel. De voorzitter: Mijn antwoord. Ja, wij meten met twee maten! Tenminste dat heb ben we een hele tijd gedaan en dat kunnen we niet meer. Wij zou - den er eigenlijk graag mee door gegaan zijn, maar we kunnen het niet. Wij hebben namelijk toch enige tijd geleden als regel ge hanteerd dat wijwanneer een woning in het agrarisch gebied om welke reden dan ook bewoond werd -bewóónd werd- door een niet- agrariër, daarin kleine veranderingen toegestaan die de leefbaar heid van de vaak oude panden verhoogden.De aanpassing zou moge lijk moeten zijn aan de eisen van de tijd. Dat hebben we inder daad gedaan. Wij zijn voor onze souplesse gestraft, want we kre - gen op zeker ogenblik aanvragen die met simpele verbeteringen be gonnen en ontaarddsi in complete verbouwingen en daar stonden wij gegeven een bepaald uitgangspunt, machteloos tegenover. Toen heb- gen we gezegd: goed, dan zullen we de zaak strikt gaan toepas sen. Vroeger zeiden we: je mag de woning opknappen als je de be drijfsruimte maar in stand laat. Dat bleek juridisch te weinig stand te houden en dat betekende dat we dus af moesten stappen van de welwillende houding en soepelheid, waarop de sprekers van avond hier hebben aangedrongen. De scherpe kantjes moesten eraf en dat hebben we ook steeds gedaan. Dat kon dus niet, want dan liet je toe dat een woning die niet agrarisch werd gebruikt en werd verbouwd, anders dan voor agrarisch bedrijf werd gebruikt. Dat is de uitholling van het bestemmingsplan. Er mag worden opge richt een woning uitsluitend ten dienste van een agrarisch be drijf. Vraag me niet het artikelnummer, het staat er zo. Bedrijf! Wij hebben dus op zeker ogenblik die makkelijke prak tijk moeten keren, omdat wij woningen die niet ten diensèe van

Raadsnotulen

Zundert: 1934-1996 | 1977 | | pagina 222