het rijk voor die woningen een bepaalde financiële verhouding.
En die wordt afgerekend als wij die woningen verkopen. De
minister wil dan ook zijn geld hebben. Hij heeft die woningen
gefinancierd. Die wil zijn portie terughebben. Dat is begrij
pelijk. Zo is de regeling.
De heer Valk:
De koper krijgt gedurende de eerste tien jaar een premie. Of die
nu van het rijk komt of van de gemeente,dat is bijzaak. Als hij de
woning heeft gekocht voor 60.000,De woning heeft hem dan
gekost 60.000,— min de premie.
De voorzitter:
Dat is bij een premie-woning ook zo.
De heer Valk:
Dan ontstaat er een extra winst.
De voorzitter:
Dat is inderdaad de winst, die hij heeft gehad zo goed als ieder
ander winst heeft gehad. Wat wij afromen is de winst die uit de
spekulatie tussen aanhalingstekens komt. Wij willen niet dat
iemand er beter van wordt als hij binnen de tien jaar de woning
verkoopt. Daar hebben wij hem niet voor verkocht. Maar wat je hem
wel moet laten is het voordeel dat iedereen gekregen heeft. Ieder
een die een gepremieerde woning heeft. Namelijk het ontvangen ge
durende een aantal jaren van een premie van het rijk. Dat heeft
iedereen. En het is niet billijk om dat de man in kwestie af te
nemen. Dat mag je ook de koper van een woningwetwoning niet af
nemen. Je mag wel zeggen: we verkopen uitsluitend onder de kon-
ditie dat je, wanneer je gaat verkopen, toch door ons in een
afrekening gebracht wordt. Dat maakt het kopen van die woningen
mi Ti der aantrekkelijk. Dan zal hij met zijn t op de proppen
moeten komen. Er zit natuurlijk de mogelij]/ m om een gedeelte
onder de tafel te doen, maar dat kun je ook niet zo ver door
voeren, want - zeker nu we de onroerend goed belasting gaan
hanteren - weten wij wel wat die panden waard zijn. Daar .door
zullen we niet zo erg veel voor de gek gehouden worden. Het is
een heel zware regeling die we inbouwen, maar daar is uit
drukkelijk om gevraagd. Er is uitdrukkelijk gezegd: we willen
verkopen, maar een meerderheid heeft gezegd en ik neem aan
dat die er nog is - dat een beperkende regeling moet gelden.
Aldus is ons voorstel. Het is dus konform het verlangen van de
raad. Mijnheer Arnouts, u krijgt een tweede termijn.
De heer Arnouts:
Ik heb de stukken nu nog eens doorgekeken. Ik vind die termijn
van vijf jaar vrij lang. Een periode van drie jaar vooraf huur
der zijn vind ik redelijker. Maar wanneer mijn kollega's een
periode van vijf jaar willen handhaven en de zaak anders bekij
ken op dat punt dan kan ik daarmee toch wel instemmen.
De voorzitter:
Indien zij het anders zien..Wij gaan ervan uit dat ze het anders
zien, want wij hebben het de vorige keer uit de diskussies ge
haald. Mocht u nu steun krijgen voor een termijn van drie jaar,
dan is dat weer anders. Maar ik heb daar nog niets van gemerkt.
Dan legt u zich daarbij neer en u houdt het ook bij die vijf jaar?