-31-
is aangenomen. Dat is heel duidelijk, maar het zal een verschrikke
lijke nederlaag worden.
De heer Huijbregts:
Ik heb in de maand mei een schrijven gericht aan het kollege en
ik moet het in zeer grote mate betreuren dat ik daarop tot op dit
moment nog geen antwoord heb gekregen.
De voorzitter:
Ik heb geen idee waarover het gaat. Als u dat ook hog zou zeggen.
U krijgt antwoord, maar mag ik u iets anders vragen. U hebt in
de maand mei een brief gericht aan het kollege, maar hebt u daar
naar al geïnformeerd nadien?
De heer Huijbregts:
Ik heb gebeld, maar ik geloof niet mijnheer de voorzitter dat het
de bedoeling is dat, wanneer een raadslid een brief schrijft aan
het kollege, hij later nog eens per telefoon moet informeren hoe
het er mee zit.
De voorzitter:
Het is natuurlijk niet ondenkbaar dat een dergelijke kwestie niet
in één dag geregeld is. Het is voor een normaal overleg
toch niet eens zo gek om te vragen hoe het er mee staat. Als u
na iedere brief, die behandeling vraagt, en u weet dat wij zeer
precies zijn op brieven van raadsleden en u weet dat wij zeer pre
cies zijn op opmerkingen, die in de raad gemaakt worden, want die
worden zorgvuldig genoteerd - die komen er allemaal uit, al mag
het dan even duren - maar als u dan zegt dat u geen antwoord hebt
gekregen én dat dan in de raad gaat vragen, denk ik dat dat toch
eigenlijk niet de bedoeling is. Als u dat als een rappèl-instantie
gaat nemen, dan vind ik toch dat u de benadering van de zaak toch
verkeerd begrijpt.
De heer Huijbregts:
Ik zit op een antwoord te wachten, mijnheer de voorzitter.
De voorzitter:
U behoeft niet lang te wachten. U krijgt dat, wanneer we er aan toe
zijn. Maar u zult het mij eens zijn dat over zo iets wel het een
en ander te doen is. Er is trouwens in het kollege over gesproken.
Het is nog niet afgewerkt. Laat ons dat nu niet zeggen, want we
zijn er nog niet mee klaar. Het is niet verstandig om nu een ter
mijn te noemen dat het antwoord klaar is. Als het klaar is, krijgt
de heer Huijbregts een antwoord, waar hij recht op heeft.
De heer Huijbregts:
Dan heb ik nog iets anders mijnheer de voorzitter. Ik ben gisteren
middag met kollega Hoekman de raadsstukken gaan inzien. En later
voegde zich bij ons kollega Zwaard. De B. en W. kamer, mijnheer de
voorzitter, was bezet en wij verden verwezen naar de kamer van de
sekretaris. De raadsstukken moesten wij verspreiden over de vloer
en op onze knieën, dit om ons nog enigszins te kunnen behelpen,
mijnheer de voorzitter. Ik moet u zeggen dat wij deae gang van
zaken betreuren. Bij het inzien van de raadsstukken willen wij
toch wel enige ruimte hebben. Ik meen u dit toch te moeten zeggen,
mijnheer de voorzitter.
De heer Zwaard:
Ik wil mij volkomen bij de woorden van de heer Huijbregts aansluiten
Ik heb met de heer Stoffelen daarover ook al een gesprek gehad. Dat
mag niet meer voorkomen.