- 4 - Het lijkt me goed om dit ook nog ter kennis van Gedeputeerde Staten te brengen.Het is trouwens nog aangeroerd in het rapport van de commissiedie overigens de van belang zijnde punten heeft bestudeerd. Ik geloof ook dat het een zinvolle zaak is, indien de raad dit rapport als uitgangspunt neemt voor de beschouwingen welke de raad aan Gedeputeerde Staten kan kenbaar maken. De heer Van Aert: In dit rapport wordt ook de agrarische sektor aangeroerd. Er zijn ruwweg geschat 1000 h 1200 agrarische onderne mers in deze gemeente. Elk jaar gaan 100 a 150 agrarische ondernemers op de suikerfabriek werken. Na beëindiging van hun werkzaamheden in de suikerfabriek,ontvangen deze ondernemers tijdelijk een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Dit zal waarschijnlijk afgelopen zijn. Ik vraag me wel af,mijnheer de voorzitter, wat we straks met deze mensen moeten gaan doen. Moet er niet naar worden gestreefd om deze mensen de gelegenheid te geven een om scholingscursus te volgen? De voorzitter: Mag ik voorop constateren, dat het feit, dat het aantal bedrijven in de landbouw afneemt, niets afdoet aan mijn opmerking, dat de grond hier nog volop in gebruik is. De grond, welke vrij komt wegens bedrijfsbeëindiging in de agrarische sektor, blijft wel degelijk in gebruik. De mensen die de landbouw de rug toekeren zullen inderdaad een omscholing moeten zoeken. Dat is een hele moei lijke zaak. Dat is trouwens een zaak welke niet in eerste aanleg bij de gemeente thuishoort.Het is natuurlijk wel een aangelegenheid waarvoor wij alle aandacht moeten hebben. Doch deze zaken horen in eerste instantie thuis bij het Ministerie van Sociale Zaken. Voorop staat dat dit moet worden opgevangen bij degenen die nog jong zijn. Bij de scholing van zijn kinderen moet men serieus nagaan of er in de landbouw een bestaan is te vinden.Indien dit bestaan reeël aanwezig is, dus op een levensvatbaar' bedrijf,dan kan een opleiding in deze richting worden gekozen. Is dit niet het geval dan moet zeker geen bestaan in deze rich ting worden gezocht. De mensen, die op verder gevorderde leeftijd zijn en hun zelfstandig bedrijf moeten opgeven, kunnen gebruik maken van de bestaande herscholingsmogelijkheden. Deze mogelijk heden zijn reeds in alle opzichten aanwezig. Het gaat echter alleen om de vraag in hoeverre men hieraan in de streek ruchtbaarheid zal moeten geven. Ik heb overigens de idee, dat dit een vrij geleidelijk proces zal zijn. Men blijft er hier altijd nog wel iets bij doen. De afvloeiing in de landbouw is hier nogal ver sluierd omdat niet precies gezegd kan worden: "Nu is iemand geen agrariër meer".Het is misschien wel een taak voor de standsorganisaties om hier aandacht aan te schenken. Bet gaat hier dus om de vraag in hoeverre men onder de eigen leden de omscholing moet bevorderen, een vraag die ik hier niet graag zou willen beantwoorden De heer Pellis: De pendel zal in de toekomst waarschijnlijk nog grotere vor men aannemen. In Zundert zal dan een goed leefklimaat moeten worden geschapen. Voor Zundert als wooncentrum liggen er volgens mij nog economische mogelijkheden. De heer Van Aert: De pendel welke de heer Pellis aanroert, verloopt goed als er voldoende vraag is naar arbeidskrachten, doch zodra doze vraag enigszins vermindert zit Rucphen met zijn werklozen. De voorzitter: Ik geloof dat U het' niet zo eenzijdig moet zien. Het gaat niet alleen om het pendelen naar Rotterdam. Er zijn nog wel andere mogelijkheden. Inderdaad is de haven byzonder con junctuur-gevoelig. Maar er zijn nog diverse andere mogelijk heden om werk buiten de eigen woonplaats te zoeken. Ik ge loof ook niet dat voor een gebied als Zundert nu nog,derhalve in 1969, volledige werkgelegenheid zal kunnen worden gevonden. Er zullen altijd mensen elders hun werk moeten zoeken. Zij zullen naar Rotterdam gaan, maar zij kunnen ook in Breda, Etten, Roosendaal etc. gaan werken. Dat zijn voor een deel ook afstanden welke niet zo serieus als pendel genomen moe ten worden. Dit wordt langzamerhand forensenverkeer. De mensen verplaatsen zich namelijk steeds gemakkelijker, het is niets bijzonders om in Breda of in Etten te werken en in Zundert te wonen. Dat behoeft op zichzelf geen reden tot bezorgdherd te geven. Het zal inderdaad een verandering in het karakter van de plaats met zich brengen, al zie ik voor lopig in het agrarisch karakter van deze gemeente nog niet veel verandering komen. De heer Pellis: Ik ben niet tegen het inschakelen van de standscrganisaties met betrekking tot deze omscholing. Maar ik zie het toch als taak nummer 1 van do raad der gemeente Zundert om de meest mogelijke aandacht te schenken, aan hetgeen de toekomst deze gemeente kan brengen. De voorzitter: We moeten hier 2 dingen goed uit elkaar houden. Wij hebben uiteraard tot taak toe te zien op de toekomstige ontwikkeling van deze gemeente. In het concreet propageren van omscholings mogelijkheden zijn erook andere instanties die een taak hebben. Let regelen van de omscholing valt onder de competentie van de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, In het al gemeen ligt het toch niet op de weg van de plaa.tsel.ijke over heid om de bestaande rijksregelingen primair aan te pakken. We moeten ons niet afzijdig houden. Maar de gemeente Zundert behoeft deze voorlichting niet te geven en deze evenmin te stimuleren. Daar ligt nu juist voor de stancbarganisaties een belangrijke taak. De heer Verheijen: Ik heb wel het een en ander met de agrarische standsorganisa ties te maken. De Zundertse agrariërs zijn,wat dat betreft, erg hokvast.

Raadsnotulen

Zundert: 1934-1996 | 1969 | | pagina 60