4 - De commissie sprak als haar oordeel uit, dat het herstel te veel zou kosten. Het dorpshuis vormde een obstakel voor een eventuele vergroting van de kerk. De gedachten der commissie gingen uit naar een geheel nieuw gebouw, doch zij was huiverig om een plan en een begroting op te maken, en wilde zich nog min der uitspreken over de plaats van het nieuwe gemeentehuis. Uit een en ander valt misschien af te leiden, dat er al onderhands zoveel plannen en plaatsen waren genoemd, dat de commissie er zich wijselijk buiten meende te moeten houden. De burgemeester was ervan overtuigd, dat er een nieuwbouw moest komen. Hij kon de raad echter niet meekrijgen, zodat besloten werd, het oude dorpshuis in het volgende begrotingsjaar te herstellen. Bij een bezoek van de gouverneur der provincie zette de burge meester opnieuw de zaak van het raadhuis uiteen. Omdat de raad niet eensgezind bleek te zijn, werd besloten de beslissing over het al dan niet bouwen van een nieuw gemeentehuis over te laten aan het provinciaal bestuur. Het volgend jaar werd toch maar be sloten, het oude raadhuis te herstellen. Enige tijd later meende de burgemeester hét middel gevonden te hebben, om de zaak van het nieuwe gemeentehuis urgenter te ma ken, Hij deelde de raad mede, dat hij zijn huis wilde verlaten, zodat de secretarie en alles wat daarbij hoorde naar het ge meentehuis moest worden overgebracht. Hieruit blijkt dus, dat het oude dorpshuis niet meer als sekretarie werd gebruikt. Naar aanleiding van deze nieuwe situatie werd een commissie benoemd, die onderzoeken zou, of het dorpshuis te herstellen was. Zij kwam tot de slotsom, dat het kerkbestuur, voor het geval de gemeente inderdaad tot herstel zou overgaan, enige veranderingen wenste aan te brengen op zijn kosten. De ingang van het dorps huis zou aan de noordzijde moeten komen. In de raadkamer moes ten de houten vloeren en de ramen vernieuwd worden. De sekre tarie zou een ingang krijgen langs een eveneens nieuw bordes. Het oude bordes en de oude ingang zouden verbouwd worden tot gevangenis. Dit werd door de raad goedgekeurd. De begroting van het werk kwam op ƒ.550. Tussen de bedrijven door blijkt, dat het raadhuis al meer dan 10 jar00, leeg stond. Voor de nieuwe meubilering werden enige ^xoelen, een tafel en een kachel aangeschaft, voor de prijs van ƒ.50,De wereld van Zundert ging waarachtig niet aan luxe tenondert De uitvoe ring van het werk der verbouwing is aan Martinus Hoppen brouwers uit Zundert gegund voor 415 gulden. Hij bleef ver beneden de begrotingI Enige jaren later kreeg Zundert financieel wat meer armslag. Op 22 september 1828 bracht de gouverneur der provincie een bezoek aan de gemeente, waarbij hij, volgens de toenmaals geldende gewoonte, een raadsvergadering bijwoonde. Burgemees ter Caspar Dam, die inmiddels burgemeester Schaap was opge volgd, wees erop, dat het dorpshuis voor zijn taak geheel on geschikt was en dat een nieuw gemeentehuis als een dringende noodzaak beschouwd moest worden. - 5 - De uitgaven, die de stichting van een nieuw gebouw met zich zou brengen, konden gemakkelijk bestreden worden door de verkoop van stukken der Werkelijk Rentegevende Schuld. De gouverneur bracht dit voorstel in om vraag en, onder het oog van de gouverneur bleken alle leden unaniem véér te zijnl Tevens werd besloten een deskundige het plan en de begroting te laten maken. Nog duurde het een jaar eer de zaak weer wat opschoot. Op 30 september 1829 besloot de raad, dat op het dorpsplein, vroeger altijd De Plaats ge noemd, een nieuw raadhuis gebouwd zou worden volgens tekening van archi tect Piet Huijsers uit Breda. De stukken der Werkelijke Schuld ter somma van ƒ.12,000,= zouden te gelde worden gemaakt om de kosten te dekken. Het oude dorpshuis en de veldwachterswoning zouden, voor afbraak bestemd, aan de aannemer blijven. In een volgende vergadering werd de begroting op 7,000,= goedgekeurd. De aanbesteding vond plaats op 18 maart 1830. Het werk werd gegund aan Hendrik Olieslagers te Zundert, die gemijnd had op ƒ.7.475, Kort daarop is met de bouw van het nieuwe gemeentehuis begonnen. Aanvan kelijk schoot de aannemer flink op. Maar voordat het werk voltooid was, kwam er een lelijke kink in de kabel. Door de opstand van België in 1830 werd Zundert ProntierjLan ts grensplaats. Poel militairen werden in de gemeente ingekwartierd, die prompt het nog niet half voltooide gebouw in beslag namen, er hun hoofdwacht vestigden en voor het gemeentebestuur nauwelijks een paar ver -leken overlieten. Negen jaren duurde de mili taire bezetting; na die tijd was het gebouw zodanig in verval geraakt, dat het bijna onherstelbaar onderkomen was. De staat van beleg was voor het nieuwe gemeentehuis een ware ramp. Maar deze valt geheel in het niet bij een andere klap, die Zundert te incasse ren kreeg. De gemeente had de verkoop van de stukken Werkelijke Schuld in handen gesteld van C. Peijpers, die zich in het jaar 1820 als zaakwaarne mer te Breda gevestigd had. De gemeente was bij K.B. van 20 maart 1830 ge machtigd om de stukken te verkopen. De eerste termijn was aan de aannemer overeenkomstig het bestek betaald. Daarna heeft Peijpers nog eens een betrekkelijk kleine som aan de gemeente overgemaakt. Maar toen de strubbe lingen aan de grenzen ontstonden en aller aandacht op de oorlog was ge richt, sloeg de zaakwaarnemer zijn slag. In het jaar 1833 verdween hij met stille trom en met o.a, de gelden van Zundert. Na zijn vertrek bleek, dat hij niet, zoals in de bedoeling der gemeente had gelegen, successieve lijk de stuiken te gelde had gemaakt naargelang de gemeente betalingen te doen had, maar dat hij reeds in 1830 de gehele som had geïnd. Het provin ciaal bestuur was zeer verbolgen over het al te grote vertrouwen van het gemeentebestuur. De raad kon niets anders doen dan de bouw volledig stop zetten, de aannemer het tot dan toe verwerkte betalen en verder van vroede op de tanden knarsen over de fraudeur. Toen in 1839 de rust was weergekeerd en de militairen vertrokken waren, voltooide Zundert zijn gemeentehuis. Het bewaart in zijn bouwgeschiedenis derhalve de duidelijke sporen van een voor de beide nabuurlanden bijzonder kritieke tijd. v gdmsom. 17192 II

Raadsnotulen

Zundert: 1934-1996 | 1965 | | pagina 26