6
De Voorzitter meentdat als er al een woning cp
een perseel gestaan heeft,dit perseel niet onder de belas
ting valt,maar een leeg perseel wel.
De Heer Verheijen vraagt of Godrie,die vanaf
1950 eigenaar is, voor 1 januari 1957 gebouwd had, dan ook
onder de heffing zou vallen.
Als de Voorzitter dit ontkent, deelt de heer Ver-
heijen die dit uit zijn wethouderstijd weet, mede, dat
Godrie zo spoedig mogelijk wilde bouwen. Was hij daarin
niet belet door de sentrale overheid,dan zou hij buiten de
belasting gevallen zijn en zou dit voorstel er niet geweest
zijn. Bovendien zou dit Godrie ettelijke duizenden guldens
bespaard hebben want hij had dan zijn zaak allang kunnen op-
bouwen, de bouwkosten zouden niet zo hoog geweest zijn en
hij had geen onrendabel geld in het bouwterrein behoeven
te investeren Dit alles beloopt z.i. duizenden guldens.
Formeel is deze zaak, waarover hij goed ingelicht is,vol
komen juist,maar spreker houdt de wrange smaak,dat dit alles
de overheid hem heeft aangedaan en omdat die overheid hem
belet heeft tijdig te bouwen ,moet hij nog 222,per
jaar betalen.
Moreel vindt Spreker dit niet geheel verantwoord,
maar hij weet eok, dat de opmerking gemaakt zal worden dat
er een presedent geschapen wordt en de vraag gesteld wat
in een volgend geval gedaan zal worden.
Een geval als dit komt echter maar eens per 100
jaar voor en is dus insidenteel, De juistheid van de aanslag
wil Spreker niet aanvechten,maar nadrukkelijk wil hij er op
wijzen dat, als die bouw niet afgeremd was, er nu geen
belasting betaald behoefde te worden.
De Voorzitter wijst er op dat de Heer Verheijen
tijdens zijn betoog wel bemerkt zal hebben,dat dit zwak is.
Men gaat een presedent scheppen.
Of Godrie tegen is gehouden door de overheid,weet
iopreker niet; het doet ook niet ter zake.Daarover moet de
raad ook niet oordelen.Spreker toont met een voorbeeld aan
dat het ook andersom kan. Z.i. heeft de raad terecht die
datum van 1 januari 1957 bepaalddaarvan moeten dan ook alle
konsekwenties genomen worden en er moeten geen oorzaken ge
zocht gaan worden waarom niet eerder gebouwd is.Momenteel
moeten zoveel mensen wachten en bij de toepassing van de j
verordening zou dan beoordeeld moeten worden wat daarvan
de oorzaak is geweest De raad moet daar z.i, niet in tre
den maar eenvoudig de verordening toepassen. Hij stelt
daarom voor de aanslag te handhaven.
Omdat geen der leden stemming vraagt,wordt dit
voorstel geacht te zijn aangenomen.
.7.0<^Pltel. van Burgemeester en Wethouders tot voorloniae
^Qwhjujurin;'-: van het Onteigeningsnlan V/est II.
Zonder dislcussic of hoofdelijke stemming wordt
dit voorstel aangenomen
Voorlopige goed
keuring onteige
ningsplan West II.
7 -
.Aechtsgeding kon-
tra Konservenfa-
briek Kouwenberg
NjV
[IVoorstel van Burgemeester en Wethouders tot het voeren van een
rechtsgeding: in eerste aanleg kontra Konservenfabriek Kouwenberg
N.V. inzake een grondtransaktie
De Heer Leeuw heeft met enige bezorgdheid kennis genomen
van dit voorstel. Voorop stelt hij,zich niet te verzetten tegen
een geding als dit moreel verantwoord isMomenteel is hij daarvan
niet overtuigd omdat hij onvoldoende gegevens heeft om te oordelen.
De raadsleden handelen echter alleen verantwoord als zij overtuigd
zijn van het ongelijk der N.V.afgezien van het feit nog wie juri
disch gelijk heeft.
Aan elke zaak is altijd nog een morele kant. Hij vraagt
of een minnelijke schikking geen oplossing kan brengen. Dit is
vanzelfsprekend uitgesloten als beide partijen hun standpunt
handhaven, ZijnBurgemeester en Wethouders bereid, zo vraagt hij,
in eerste instantie een minnelijke schikking to treffen, Hij wijst
in dit verband op de noodzaak van een goede verhouding tussen de
gemeente en de indxrtrie,vooral ook voor die,welke zich hier wil
vestigen en aan welke graag alle mogelijke steun gegeven wordt om
zoveel mogelijk werkgelegenheid te scheppen.
Vorige malen, zo vervolgt de heer Leeuw,is er over pendelen
gesproken; volgens hem heeft elke bestaande en nieuw te vestigen
industrie steun nodig en daarom moet de overheid een zo goed moge
lijke verhouding tot recht laten komen. Mogelijk zijn meerdere
leden niet voldoende overtuigd in deze kwestie.
Is het mog -1'' aldus nog steeds de heer Leeuw, een bepaalde
kommissie,desnoods een bestaande kommissie te nemen om te onder
zoeken welke mogelijkheden er zijn om deze zaak tot een goed eind
te brengen. Spreker wil er de aandacht op vestigen,dat het voor
stel luidt in rekonventie ontruiming en schadevergoeding te eisen.
Hij gelooft dat dit een blaam op het gemeentebestuur zou werpen
en dat ondanks alle nu lijkende onmogelijkheden belanghebbenden
op andere wijze overtuigd kunnen worden.
Spreker wil daarom in overweging geven dit punt zo moge
lijk aan te houden en op de 1e plaats een minnelijke schikking te
proberen en daarvoor een kommissie te benoemen.
De Heer Damen heeft met belangstelling naar de Heer Leeuw
geluisterd. Hij vindt het jammer te moeten praten over een bedrijf
waar hij zelf werkt,maar hij heeft dat jaren geleden ook gedaan;
hij heeft het bedrijf zien groeien. Hij wil niets zeggen over ge
lijk geven,ie-Ier heeft zijn rechten,en ook niet over schuld.
Er is hier een misverstand,want op 26 oktober 1960 is besloten
de grond te verkopen tegen 5,50 en f5,5 de firma heeft
daarover bericht gehad.
Nu kan gezegd worden,dat ieder geacht wordt de wet te
kennen en op de hoogte is van het voorbehoud der goedkeuring van
Gedeputeerde Staten In het schrijven aan de firma is dat voor
behoud niet gemaakt en toen heeft de firma gedacht de zaak te
kunnen laten registreren en door te gaan. Als nu opnieuw begonnen
zou moeten worden,zou dat vele tienduizenden guldens schelen,
waarmee de gemeente niets pschiet.Spreker sluit zich daarom aan
bij de Heer Leeuw en vraagtindien mogelijk,om een minnelijke
schikking.
t
S°rtl-s°"i 17192 li