1 J - verg. 13 - 6 - 1949 - Naar aanleiding hiervan informeert de heer de Bie, hoever de werkzaamheden aan het sportpark thans gevorderd zijn. De Voorzitter deelt mede, dat thans gewerkt wordt aan het wegnemen van een bocht uit de Aa of Weerijs. Deze werkzaam heden geschieden na overleg met de Rijkswaterstaat met het oog op de verlegging van de rijksweg en na overleg met het Bestuur van het Waterschap in verband met de normalisatie van de Aa of Weerijs. Daar nabij het sportpark in verband met de verlegging van de rijksweg ook een brug zal moeten worden verplaatst is er in het overleg met het Waterschap enige stagnatie opgetre den. Het Waterschap stelt zich n.l. op het standpunt, dat de om legging van de rivier ten behoeve van de verplaatsing van de brug ook geheel voor rekening van de gemeente dient te komen Dit standpunt is echter door Burgemeester en Wethouders ge heel van de hand gewezen. De aanleg van het sportpark gaat gewoon door. Over de kwestie van het verplaatsen van de brug zal nog nader overleg worden gepleegd, zodat daarover later een beslissing te verwachten is. De heer Buijs vraagt of het Waterschap dan op een eerder gedane toezegging is teruggekomen. De Voorzitter antwoordt, dat de gemeente steeds rekening heeft gehouden met de bestaande plannen van de Rijkswater staat, doch dat het Waterschap in deze zaak tijd genoeg heeft. De Heer de Meijer merkt op, dat de normalisering van de ri vier ten behoeve van de aanleg van het sportpark zeer duur zal zijn, gezien de tijd, die daaraan gewerkt wordt. De Voorzitter antwoordt, dat in de arbeidslonen 100% subsi die wordt ontvangen. De heer de Bie vraagt of de bruggen op de hoeveelheid door stromend water berekend zijn. De voorzitter zegt, dat dit met de nieuwe bruggen zeker het geval zal zijn, maar dat de oude bruggen daarop niet bere kend zijn. Hij zegt toe deze zaak met het Waterschap te be spreken. De gemeente heeft echter alleen zeggenschap over de bruggen en niet over de rivier. De heer de Bie geeft toe, dat het hier nu niet de plaats is om de verbetering van de afwatering te bespreken. Hij ver zoekt het gemeentebelang ernstig met het Waterschap te be spreken. De heer Goetstouwers zegt dan, dat de brug te Wernhout in zeer slechte staat verkeert en verzoekt de voorzitter de technisch ambtenaar op te dragen ter plaatse eens een onder zoek in te stellen. De voorzitter antwoordt, dat het oorspronkelijk de bedoe ling was de bouw van de bruggen deze maand aan te besteden. Het Waterschap stelt echter deze zaak steeds uit in de hoop de gemeente aldus in een dwangpositie te kunnen brengen. De heer de Meijer informeert hoeveel het sportpark zal wor den opgehoogd en de heer Verheyen drukt zijn vrees uit, dat er 's winters in verband met de hoge waterstand niet gevoet bald zal kunnen worden. De voorzitter antwoordt, dat men deze zaak veilig aan de Nederlandse Heide Maatschappij mag overlaten. Namens Burgemeester en Wethouders stelt de voorzitter than£ voor de ingekomen stukken voor kennisgeving aan te nemen, waartoe zonder hoofdelijke stemming wordt besloten. 5. Nog zijn ingekomen: - verg. 13 - 6 - 1949 - a. een brief d.d. 13 April 1949, G. Nr. 9354, van Gedeputeer de Staten van Noord-Brabant, betreffende bezoldiging ge meente-secretarissen; b. een brief d.d. 13 April 1949, B. Nr. 9353, van Gedeputeer de Staten van Noord-Brabant, betreffende incorporatie toe lagen vast inkomen secretarissen en ontvangers en wijzi ging kindertoelage regeling; c. een brief d.d. 20 April 1949, G. Nr. 9491, van Gedeputeer de Staten van Noord-Brabant, betreffende tijdelijke loon- bijslag en tijdelijke kindertoelage voor de gemeente-se cretarissen en -ontvangers; De voorzitter vraagt of tegen de daarbij overgelegde ontwerp besluiten van Gedeputeerde Staten bij een van de leden bezwaar bestaat. Aangezien geen der aanwezige leden bezwaren heeft, gaat de voorzitter over tot de bespreking van: 6. de ingekomen brieven van het Centraal Distributiekantoor dd. 14 April 1949, Nr.: A.P. 8036.18.3.7. en van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten d.d. 5 April 1949, No: 2087, be- treffende de financiële gevolgen van het ongeval, dat de dis tributie-ambtenaar v.d. Buijs op 6 Augustus 1949 is overko men. De voorzitter zegt, dat deze zaak voor de vergadering van 31 Januari 1949 ook op de agenda was geplaatst, doch dat bur gemeester en wethouders toen hun voorstel voorlopig hebben ingetrokken om nadere inlichtingen over de finaciele conse quenties in te winnen. Nu deze inlichtingen zijn ontvangen, verzoeken burgemeester en wethouders dit punt, dat thans niet op de agenda geplaat is, toch te behandelen om spoedig tot een oplossing in deze zaak te komen. Daar geen der aanwezige leden hiertegen bezwaar heeft, leest de burgemeester het voorstel van burgemeester en wet houders voor, dat als volgt luidt: Het bij raadsbesluit van 18 November 1935 vastgestelde en sedert enige malen gewijzigde arbeidsovereenkomstenbesluit heeft nog enkele leemten, waarvan er een van zodanige aard is, dat ambtenaren op arbeidsovereenkomst in ongunstiger positie kunnen komen te verkeren dan andere groepen personeel op ar beidsovereenkomst. Wij bedoelen hier in het bijzonder de voorziening bij ongeval len, welke tijdelijke of blijvende, gehele of gedeeltelijke in validiteit ten gevolge hebben. In de practijk is er intussen een dergelijk geval, hetgeen de onvolledigheid van de voorziening duidelijk aantoont. Op 6 Augustus 1947 was G.L. van den_Buijs, ambtenaarop ar beidsovereenkomst, bij Distributiekring Zundert, in dienst van deze gemeente, op contröle in een boerderij aan de Provinciale weg naar Rucphen. Bij het verlaten van die boerderij zag van den Buijs van rechts een motorrijtuig aankomen, waar hij even voor wachtte om dat te laten passeren. Uit de tegenovergestel de richting naderde evenwel eveneens een motorrijtuig, hetwelk van den Buijs niet heeft gezien of - liever - heeft kunnen zien tengevolge van de aanwezige weg-beplanting; dit motorrij tuig greep van den Buijs met het noodlottig gevolg, dat zijn rechterarm werd verbrijzeld. De toestand van die arm is thans, na ongeveer 1 1/2 jaar zodanig, dat gevreesd moet worden, dat van den Buijs invalide blijft, alhoewel sinds korte tijd enige vooruitgang waarneembaar is. Ambtenaren vallen als zodanig niet onder de Ongevallenwet 1921, zodat van den Buijs op uitkering ingevolge die Wet geen aanspraak kan doen gelden.

Raadsnotulen

Zundert: 1934-1996 | 1949 | | pagina 23