7
Afwijzing ver
zoek om verhoo
ging bijdrage
in kosten St.
Janschool te
Breda(B.L.O.
-1*851.24
- verg.28-2-1940 -
De Voorzitter zegt, dat burgemeester en wethouders, in
tegenstelling met den heer van Hassel, juist van meening
zijn, dat een eerste huurtermijn van 3 jaren erg gewenscht
is. Ook de bouwcommissie is deze meening toegedaan. De ge
meente zal het te huren pand beslist de eerste paar jaren
niet kunnen missen. Verbeeld men zich eens, dat de gemeente
na een jaar huur het pand wederom zou moeten afstaan, wat
dan? Of dat de eigenaar zou zeggen, meer betalen of er uit.
Dit zou toch alles behalve prettig zijn voor de gemeente.
Nu behoeft men trouwens voor een dergelijke houding van de
familie van Ginneken niet de minste vrees te koesteren. In
de verste verte niet. Ook mag niet uit het oog worden verlo
ren, dat het huis geheel door de familie van Ginneken zal
moeten worden gerestaureerd. Er valt nog zeer veel aan het
huis te dóen eer het wederom bewoonbaar zal zijn.
De heer S.P.van Hassel zegt, dat het huis, hetwelk than
nog bewoond wordt door den heef Peeraer, spoedig leeg komt
te staan. Z.i. ware het beter in dit huis, hetwelk door de
gemeente is gekocht, een gedeelte van de gemeentelijke ad
ministratie onder te brengen. Een en ander zou eene groote
besparing beteekenen.
De Voorzitter zegt, dat dit niet kan, want dat huis is
aangekocht om afgebroken te worden.
De heer de Bie merkt op, dat hier niet over ijs van één
nacht is gegaan. Hij vindt het erg jammer, dat de heer S.P.
van Hassel ook eens niet enkele der vergaderingen van de
bouwcommissie heeft bijgewoond. Hij wil voorts nog even wij
zen op de faire houding van wethouder van Ginneken, die zich
geheel buiten de beraadslagingen dezer aangelegenheid heeft
gehouden.
De Voorzitter vraagt of de heer S.P.van Hassel mogelijl
stemming verlangt over deze zaak. De heer van Hassel zegt
geen stemming te wenschen.
Hierna wordt het voorstel van burgemeester en wethou
ders zonder stemming aangenomen.
VII. Komt aan de orde het voorstel van burgemeester en wet
houders tot afwijzing van het verzoek om verhooging gemeen
telijke bijdrage voor jongensschool voor buitengewoon lager
onderwijs (St.Janschool te Breda).
De
- verg.28-2-1940 -
De Voorzitter geeft voorlezing van een adres van het bestuur
van de Opvoeding en Onderwijsstichting "St.Marie" te Huijbergen
van 2 Januari 1940, houdende verzoek de gemeentelijke bijdrage
over 1939 en voor volgende jaren van 15»- te verhoogen op
28,50.
Burgemeester en wethouders stellen voor afwijzend op het
verzoek te beschikken, Zij zijn van oordeel, dat, wanneer ande
re gemeenten de bijdrage tot 28,50 verhoogen, dit voor deze
gemeente nog geen aanwijzing behoeft te zijn, dat voorbeeld te
volgen. Trouwens Teteringen, Ginneken en Princenhage behooren
tot de aglomeratie Breda. Zundert daarentegen ligt op vele K.M.
afstand, hetgeen voor deze gemeente extra transportkosten met
zich medebrengt. Deze bijzondere kosten behooren evengenoemde
gemeenten niet te maken. Er is dus een groot verschil. In het
adres wordt ook nog gewezen op de sterke groei van buitenleer
lingen. Deze groei heeft de instelling evenwel zelf in de hand
gewerkt. Het gaat mitsdien niet aan hiervoor nu deze gemeente
aan te spreken. Tenslotte zijn burgemeester en wethouders van
meening, dat, wanneer deze inderdaad zeer nuttige stichting er
niet kan komen, de verplichte bijdrage van overheidswege ver
hoogd dient te worden. Alsdan behoeft de exploitatie niet te ge
schieden bij wijze van gunst van enkele gemeenten. De stichting
trachte dus de verplichte bijdrage verhoogd te krijgen. Alle ge
meenten moeten dan even veel betalen.
De heer de Bie zegt, dat deze gemeente ongetwijfeld meer aan
transportkosten zal moeten betalen dan andere gemeenten. Zunder
zal dus ook per kind meer betalen dan andere gemeenten, die ten
opzichte van de school gunstiger gelegen zijn. Dit neemt echter
niet weg, dat de betreffende instelling hier niets aan heeft.
Immers welk bedrag deze gemeente ook aan vervoerkosten der leer
lingen heeft te maken, de instelling zelf krijgt daarvoor geen
cent meer. Wanneer eene verhooging der bijdrage imperatief
wordt voorgeschreven, zal de gemeente toch ook moeten betalen.
Eigenlijk willen burgemeester en wethouders de instelling den
weg wijzen waarlangs de gewenschte verhooging zal tot stand ge
bracht moeten worden. Het is voor deze nuttige instelling te ho
pen, dat zij mag slagen eene verhooging der bijdrage te verkrij
gen. Blijkens het den leden van den raad toegezonden jaarversla
der St.Janschool over het jaar 1939 is financieele hulp noodig.
De