Dit los van eventuele grondverkopen.
Het. lid DIJKERS zegt terzake de punten G en I 7 niet erg gelukkig
te zijn met de gegeven antwoorden. Hij vraagt zich af waarom de commissie
onderwijs hierin niet is gekend.
Spreker zegt dat het probleem van niet plaatsbare kleuters inmiddels groten
deels is opgelost. Hij heeft begrepen dat er nog 8 kleuters zijn die niet
geplaatst kunnen worden. Hij vraagt hiervoor in overleg met de Stichting
peuterspeelzalen een oplossing te zoeken.
Wethouder KAMP antwoordt dat de door het lid Makkink bedoelde brief
nog op de dag van binnenkomst is besproken met de inspekteur en ook nadien
nog is ingebracht bij diverse gesprekken die over deze materie zijn gevoerd.
Voor een goede voorbereiding is nu eenmaal tijd nodig, aldus spreker.
Met de heer Dijkers is hij van mening dat de kwestie inderdaad bijna
is opgelost.Het overleg met de stichting peuterspeelzalen zal worden hervat
teneinde de overblijvende kleuters geplaatst te krijgen.
Wethouder TROMPERS merkt op dat de door de heer van de Wetering aan
gehaalde brief op 9 november is ingekomen en op 1 december is beantwoord.
De afhandeling is derhalve vlot gebeurd.
Met betrekking tot de uitbreiding van Caldic stelt hij dat de grond-
verkoop volgens de normale procedure zal verlopen en dus geen aparte behan
deling in de raad zal krijgen.
Terzake de vereiste hinderwetvergunningen voor het bedrijf zegt hij dat het
college van mening is dat de procedure voor de revisievergunning normaal
doorgang moet vinden en dat de hinderwetvergunning voor de uitbreiding af
zonderlijk aan de orde dient te komen.
Het lid MAKKINK merkt op dat hij heeft gevraagd waarom de bedoelde brief
niet op de lijst van ingekomen stukken voor de vorige vergadering stond
vermeld. Dit staat zijns inziens los van de voorbereiding die een bepaalde
materie vraagt.
De VOORZITTER antwoordt dat het college van mening was dat het weinig
zin had om op dit punt in de vorige vergadering een discussie aan te gaan.
Hij is daarentegen met het lid Makkink van mening dat het stuk, met deze
aantekening, op de lijst van ingekomen stukken had kunnen staan. In het
vervolg zal aldus worden gehandeld, aldus spreker.
Het lid VAN DE WETERING is van mening dat door de aard van het bedrijf,
de uitbreiding van Caldic duidelijk verschillend is van een willekeurig
ander niet-chemisch bedrijf. Hij wil in zijn algemeenheid voorstellen om
de raad een uitspraak te vragen omtrent de aard van de industrieën die op
het terrein aan de Schansdijk gewenst zijn en welke persé niet gewenst zijn.
Spreker wil dit niet expliciet enten op de uitbreidingsplannen van Caldic.
Wel dient zijns inziens een relatie gelegd te worden tussen de uitbreiding
van Caldic in Zevenbergen en de door Etten-Leur dusdanig gestelde voorwaarden
dat uitbreiding van het bedrijf aldaar niet is doorgegaan. Hij vraagt zijn
voorstel volgende week bij de begrotingsbehandeling aan de orde te stellen.
De VOORZITTER antwoordt dat het beleid in Zevenbergen ten aanzien van
het stellen van voorwaarden bepaald niet soepeler is dan in Etten-Leur.
Overigens merkt hij op dat het bedrijf in Etten-Leur, wat door Caldic is
overgenomen niet vergelijkbaar is met het Zevenbergse bedrijf.
Het lid SCHIPPER zou het voorstel van het lid van de Wetering niet
willen beperken tot het terrein aan de Schansdijk, doch willen zien in het
kader van alle industrieterreinen.
Alsdan acht nij de behandeling van deze materie in de vergadering van vol
gende week niet zinvol. Hij pleit ervoor om dit eerst in de commissie te
behandelen.
-7-
Het lid VAN DE WETERING onderschrijft dit.
Het lid DIJKERS steunt het voorstel van het lid van de Wetering, zoals
dit is aangevuld door het lid Schipper.
Het lid mevr. KRIJNEN-BOOT heeft begrepen dat de uitbreiding van Caldic
los gezien moet worden van de algemene discussie zoals door de heer van de
Wetering wordt gevraagd.
Op zich bestaat haars inziens geen enkel bezwaar tegen een algemene discussie.
De VOORZITTER zegt dat het college zich over deze zaak zal beraden,
waarna de raad zal worden geïnformeerd.
Het lid VAN DE WETERING vraagt of het college de gevoelens van de raad
wil beschouwen als een motie.
De VOORZITTER antwoordt dat het onderwerp overeenkomstig de strekking
van de opmerkingen in het college besproken zal worden.
Vervolgens wordt zonder hoofdelijke stemming besloten conform het voor
stel van burgemeester en wethouders.
6. Voorstel met betrekking tot:
- de ontwerp-begroting 1981 met 1e en 2e
wijziging;
- de jaarrekening 1978 met 14e en 15e
wijziging begroting 1978 en 6e wijzi
ging begroting 1979;
- de 3e wijziging van de begroting 1980
van het Industrie- en Havenschap Moerdijk.
Het lid HURKMANS merkt op dat de raad bij het onderhavige punt telken-
jare wordt geconfronteerd met een verliesgevend project.'
Hij acht de begroting voor 1981 erg ongunstig, met een nadelig saldo van
22 miljoen gulden. Spreker acht de financiële situatie van het industrie
schap zorgwekkend. Dit vooral gelet op de renteschuld die voor 1981 op 19
miljoen gulden wordt geraamd.
Hij wijst in dit verband op de stijging van het leningenplafond met 30$.
De exploitatierekening vervult hem tevens met toenemende zorg. In dit kader
vraagt hij te zoeken naar alternatieve oplossingen voor de geldverslindende
baggerwerkzaamheden.
Ondanks deze opmerkingen zullen er toch weer optimistische geluiden van de
voorzitter gehoord worden.
Die dienen dan wel realiteitswaarde te hebben, aldus spreker.
Hij wijst erop dat Moerdijk is opgericht als grootschalig werkgelegenheids
project, waarbij het niet gaat om verkoop van grond enkel omwille van de
financiën.
Het lid HÜIJSSeON gaat op zich akkoord met het voorstel. Hij deelt
echter de zorg die ook het lid Hurkmans heeft uitgesproken. Spreker wijst
tevens op de kritische houding van de overige partners in de gemeenschappe
lijke regeling.
Wanneer de achterstand in de grondverkopen doorzet moet zijns inziens binnen
de eerder gestelde termijn van 5 jaren het overleg met de rijksoverheid wor
den heropend.
Het lid DIJKERS is van mening dat wanneer de verliezen van het industrie
schap blijven toenemen men niet vast kan houden aan de voorwaarde dat groot
schalige werkgelegenheid gewaarborgd moet zijn bij een vestiging. Spreker
ziet overigens geen alternatief voor de baggerwerkzaamheden.
De VOORZITTER antwoordt dat ae grote zorg voor de ontwikkeling van het
industrieschap door het college gedeeld wordt.