-55- De vraag binnen welke afstand van een woonbebouwing chemische industrie is toegestaan is niet concreet te beantwoorden aangezien ieder chemisch be drijf verschillend is. Hij is met de heer Krijnen van mening dat het management van bedrijven erg belangrijk is bij het milieu-aspect. De VOORZITTER vraagt als bijdrage aan de discussie nog in te gaan op de fa. Caldic en de daarmee samenhangende problemen. De heer VAN DER BURG deelt mede dat de geplande uitbreiding van Caldic vooral is bedoeld voor het ondercfèl handel in en opslag van chemicaliën. Spreker heeft de indruk dat hier weinig gevaar of hinder van uit zal gaan, althans dat dit in het kader van de hinderwetvergunning gelimiteerd kan worden. Hij merkt op dat het bestaande bedrijf speciaal is gericht op destillatie van diverse stoffen. De onlangs hierbij geconstateerde problemen acht hij vol doende bekend bij de raad. In dit verband vindt hij integer management, dat niet direct de goedkoopste oplossing zoekt voor het afvoeren van restanten, erg belangrijk. Een ander aspect van de zaak is de contrSle die meestal slechts incidenteel kan plaatsvinden. Het lid MAKKINK vraagt waar de reactie van het college op deze pro blematiek blijft. De VOORZITTER deèlt mede dat het antwoord vervat zal zijn in het be leidsvoorstel wat in een volgende vergadering zal worden voorgelegd. Het lid MAKKINK is van mening dat voor beleidsvoorbereiding een wissel werking nodig is. Die wisselwerking ontbreekt nu, aldus spreker. De VOORZITTER stelt dat het aan de orde zijnde voorstel een voorlopige mening van B. en W. inhoudt. Het lid KRIJNEN verzoekt bij de beleidsbepaling de informatie die nu van de T.M.D. is verkregen niet te eng te interpreteren. Het lid SCHIPPER zegt dat de standpunten van de fracties met betrekking tot de diverse industrieterreinen bekend zijn. Enkel van de C.D.A.-fractie is het standpunt inzake industrieterrein de Koekoek hem niet duidelijk. Het lid WIJNE is van mening dat op het industrieterrein de Koekoek zware industrie toegestaan moet worden, omdat men rekening moet houden met de bestaande suikerfabriek. Het lid MAKKINK stelt dat een zware hindercategorie ook door de suiker unie wordt voorgestaan om bij een eventuele verkoop van de grond gemakkelij ker te kunnen onderhandelen. Het vastleggen van een hoge hindercategorie houdt dus in dat er bij het wegvallen van de suikerfabriek, hetgeen hij overigens niet hoopt, weer een zware industrie kan komen. Dit wil hij voorkomen. De VOORZITTER zegt dat het college de bestemming van het terrein wil koppelen aan de produktie van suiker. Dit houdt dan goede waarborgen in voor eventuele toekomstige bedrijven, waarvoor hindercategorie III zou moeten gelden. Het lid VAN DE WETERING herinnert aan het gestelde dat het gevaar wordt ingeperkt door integer management en een goede contrSle. Hij heeft begrepen dat de contrSle slechts incidenteel kan plaatsvinden terwijl hij tevens op merkt dat enige tijd geleden door de voorzitter is medegedeeld dat Caldic gesloten zou worden indien nogmaals giftige stoffen geloosd zouden worden. Terzake het management wijst hij erop dat van die zijde de afgelopen jaren steeds weer problemen zijn veroorzaakt met betrekking tot het naleven van de afgegeven vergunningen. Het lid MAKKINK vraagt of onderzocht kan worden wat de gevaren voor de bevolking zijn bij een eventuele calamiteit bij Caldic. De heer van der Burg zegt allereerst zich te willen onthouden van een oordeel omtrent het management bij Caldic Hij stelt dat tot nu toe is gewerkt met erg summiere vergunningen hetgeen niet bevorderlijk is voor een juiste werkwijze. In antwoord op de vraag van de heer Makkink stelt hij dat eerst het beleid moet worden vastgesteld waaraan dan een concrete situatie getoetst kan wor den. Het lid MAKKINK merkt op dat men, zoals eerder gesteld, rekening moet houden met het bestaande bedrijf aan de Schansdijk en de op grond daarvan verkregen rechten. Men kan echter een bestemmingsplan vaststellen waarbij uitgegaan wordt van afbouw van gevaarlijke industrie en waaraan eventuele uitbreidingen getoetst kunnen worden. De heer VAN DER BURG antwoordt dat zo'n bestemmingsplan wel mogelijk is alhoewel de bedrijven dan wel in hun uitbreidingsplannen worden belemmerd. Rekening houdend met bestaande situaties blijft het een kwestie van geven en nemen. Wanneer het voor de afweging van bepaalde onderdelen noodzakelijk is te beschikken over milieutechnische gegevens van bedrijven is hij graag be reid hierin een bijdrage te leveren. De VOORZITTER dankt de heren van der Burg en de Kruijf voor hun komst en hun verhelderende bijdrage aan de discussie. Hij stelt vervolgens agenda punt 20 aan de orde. 20. Voorstel terzake de uitvoering van werk zaamheden ten behoeve van de ontsluiting van Sportpark Pastoor van Kessellaan en tot votering van het daarvoor beno digde krediet. Het lid DIJKERS vraagt wanneer met de onderhavige werkzaamheden begonnen kan worden. Wethouder TROMPERS antwoordt dat dit zo spoedig mogelijk zal zijn. Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten conform het voorstel van burgemeester en wethouders. 21 Voorstel terzake het treffen van een aantal randvoorzieningen op Sportpark Pastoor van Kessellaan en tot votering van het daarvoor benodigde krediet. Het lid SCHIPPER is van mening dat bij het onderhavige voorstel niet de nodige zuinigheid is betracht. Hij vraagt zich af of het noodzakelijk is voor de afrastering van alle velden leunbuizen te gebruiken. Het lid HURKMANS kan zich voorstellen dat, gelet op de veranderde finan ciële situatie, de huidige afrastering gehandhaafd blijft, hetgeen reeds een aanzienlijke besparing oplevert. Het lid DIJKERS wijst erop dat eerder de afspraak is gemaakt dat de accommodatie aan de Pastoor van Kessellaan gelijkwaardig zou zijn aan het sportpark de Meeren. Aangezien men op die afspraak niet terug kan komen gaat hij akkoord met het voorstel van burgemeester en wethouders. Wethouder TROMPERS wijst erop dat de voorgestelde voorzieningen onder houdsvrij zijn. Ook hij is van mening dat de eerder gemaakte afspraken nagekomen moeten worden. Het lid HURKMANS is van mening dat de keuze van materiaal voor de af rastering niets te maken heeft met de gelijkwaardigheid van beide sportparken, zodat op dit onderdeel belangrijk bezuinigd kan worden. Hij is overigens van mening dat plaatsing van een afrastering rond het hoofd- veld voldoende is.

Raadsnotulen

Zevenbergen: 1930-1996 | 1981 | | pagina 29