Hij stelt hierbij vast dat de middelen ontbreken om de bestaande situatie
op dit moment te wijzigen.
Slechts bij nieuw uit te geven grond en bij herinrichting van bestaande com
plexen kan deze herziening gelden.
Het lid DIJKERS was er eveneens van uitgegaan dat de visie gegeven kon
worden op de invulling van de industrieterreinen.
Hij vraagt vooraf welke volgorde de T.M.D. aanhoudt bij de verlening van
hinderwetvergunningen en het wegwerken van de achterstand.
Hij is van mening dat bij het onderhavige agendapunt 2. zaken aan de orde zijn,
namelijk de werkgelegenheid en het milieuasnect.
Beide aspecten zijn hierbij even belangrijk.
Hij is dan ook fel gekant tegen de heksenjacht die momenteel gaande is tegen
allerlei bedrijven die toch als enigen voor de werkgelegenheid kunnen zorgen.
Wanneer gesproken wordt over het milieu gaat het niet om een Zevenbergs doch
om een landelijk probleem, waarbij de afweging van de 2 genoemde belangen
essentieel is. Concreet is hij van mening dat het plan Zwanengat geen proble
men oplevert.
Ten aanzien van het plan de Koekoek zal de discussie zich gaan toespitsen
op de Suikerfabriek, welke overigens niet vergelijkbaar is met Caldic.
De bestemming, welke is gegeven aan het industrieterrein Schansdijk wenst
hij te handhaven. Dit is ingegeven door het feit dat de gemeente zelf deze
bestemming aan het terrein heeft gegeven en de vestiging van de v.m. oleïne-
en stearinefabriek heeft gestimuleerd. Later is men overgegaan tot uitbrei
ding van de gemeente in de richting van het industrieterrein, hetgeen tot
protesten van die later gevestigde bewoners heeft geleid.
De verantwoordelijkheid voor de vestiging heeft de gemeente indertijd op zich
genomen zodat de zaak niet teruggedraaid kan worden.
Door het reserveren van gronden voor uitbreiding van Caldic heeft men ver
wachtingen gewekt waaraa men zijns inziens niet voorbij kan gaan.
Hij stelt vervolgens dat de milieu-eisen scherp zijn gesteld en dat boven
dien blijkens de uitgebrachte rapportage van de T.M.D. geen gevaar bestaat
voor het milieu, en de volksgezondheid zodat de uitbreiding van Caldic geen
problemen behoeft op te leveren.
Hij hecht in dit verband veel waarde aan het advies van de T.M.D.
Het lid SCHIPPER vraagt in hoeverre geluidsoverlast bij wet geregeld is.
Hij wil met betrekking tot het voorstel op zich een duidelijk verschil maken
tussen reeds gevestigde bedrijven en nieuwe vestigingen terwijl tevens niet
getornd mag worden aan eventueel gedane toezeggingen aan bedrijven.
In het kader van het vergunningenstelsel zullen de juiste voorwaarden gesteld
moeten worden waarbij de aspecten redelijkheid, uitvoerbaarheid en relevante
milieu- en veiligheidszaken in acht genomen moeten worden.
De werkgelegenheid zal in de beschouwingen altijd een rol moeten spelen
terwijl het afwentelingsproces naar het bedrijfsleven enigszins ingedamd moet
worden. Hij merkt op dat de meerderheid van zijn fractie van mening is dat
in het plan de Koekoek de benaming "Suikerindustrie" een zeer enge omschrij
ving is. De beperking is wel gewaarborgd bij eventuele gebouwenverkoop doch
deze beperktheid is niet gebruikelijk en kan nadelig zijn voor verdere
aktiviteiten van het bedrijf.
Hij stelt dan ook voor om voor dit terrein categorie V te hanteren waarbij
gesteld wordt dat bij eventuele andere vestigingen hogere eisen gesteld kun
nen worden op het gebied van veiligheid en milieu.
Terzake plan Zwanengat deelt hij de mening van de eerdere sprekers.
Met betrekking tot het industrieterrein Schansdijk is hij van mening dat re
kening gehouden dient te worden met reeds gevestigde bedrijven. Met nog uit
te geven gronden kan ervan uitgegaan worden dat een chemische industrie zoals
Caldic niet toelaatbaar is.
-54-
Voor wat betreft de uitbreidingsmogelijkheden kan bij een afwijzende be
slissing het bestaansrecht van het bedrijf op losse schroeven komen te
staan. Met inschakeling van de T.M.D. kunnen stringente voorwaarden worden
gesteld waardoor de overlast tot acceptabele proporties moet kunnen worden
teruggebracht
De financiële consequenties van overplaatsing van Caldic naar het industrie
terrein Moerdijk zijn niet te dragen zodatmmet dit gegeven rekening moet
houden, aldus spreker.
Het lid KRIJUEN is van mening dat op de genoemde industrieterreinen
enkel arbeidsintensieve en ambachtelijke bedrijven thuishoren.
Deze beleidslijn wordt doorkruist door het indertijd in het algemeen be
lang verplaatste bedrijf Wigleven (N.V.Caldic).
Door bedrijfsovername en uitbreiding is ter plaatse een milieu- en gezond
heidsgevaar li jke situatie ontstaan.
Belangrijk bij dit onderwerp is de mentale opvatting van het management
van chemische bedrijven in Nederland wat geen probleem maakt van storting
van chemisch afval in of nabij een woonkern.
Wanneer het financiële gewin van het bedrijfsleven ten koste moet gaan van
het menselijk welzijn is dat voor hem etisch onaanvaardbaar.
Hij is van mening dat beleidsmatige milieubeheersing noodzakelijk is.
De vestiging van nieuwe industrieën moet beperkt blijven tot bepaalde
categorieën. Aan de T.M.D. vraagt hij tenslotte welke afstand tussen een
chemisch bedrijf en een woonwijk aanvaardbaar is.
Het lid WIJWE zegt dat de discussie zich op dit moment toespitst op
het industrieterrein Schansdijk. Hij is van mening dat de uitbreiding van
Caldic niet los gezien kan worden van de totale problematiek. Daarbij komt
dat het juridisch waarschijnlijk moeilijk zal zijn Caldic t.a.v. de uit
breiding beperkingen op te leggen.
Hij is in dit verband daarom erg gelukkig met de deskundigheid van de
T.M.D. Wanneer akkoord wordt gegaan met hindercategorie V dienen voldoen
de waarborgen gegeven te worden om de veiligheid van de bevolking boven
alles te stellen.
Gelet op het rapport van de T.M.D. inzake de uitbreidingsplannen van Caldic
is hij van mening dat milieu, veiligheid en commercie goed samen kunnen
gaan en wenst hij de aan het industrieterrein Schansdijk gegeven bestem
ming te handhaven.
De VOORZITTER herhaalt nogmaals dat nu van de diverse standpunten ken
nis is kunnen nemen en dat zo spoedig mogelijk tot een beleid moet worden
gekomen.
In deze procedure moet de deskundige inbreng van de T.M.D. gezien worden
als informatie om een beleid te kunnen bepalen.
De heer VAN DER BURG antwoordt op de diverse vragen dat 75$ van de be
drijven inderdaad geen of geen juiste hinderwetvergunning heeft. De zwaarste
van deze bedrijven is overigens niet erg hoog.
Aan de hand van een inventarisatie wordt het college een voorstel gedaan
waarbij de urgentie wordt bepaald van de weg te werken achterstand.
Hij zegt dat het moeilijk is een termijn aan te geven waarbinnen de achter
stand is weggewerkt omdat dit van vele factoren afhankelijk is.
Ten aanzien van de kostentoerekening stelt hij dat er voor bepaalde kosten
altijd een beroep moet worden gedaan op de algemene middelen, hetgeen in be
paalde gevallen remmend kan werken. Terzake de geluidsoverlast stelt hij dat
bij vergunningverlening de normen van de wet geluidhinder worden gehanteerd,
terwijl op dit punt tevens rekening wordt gehouden met de geldende juris
prudentie. Dit geldt speciaal bij vestiging van nieuwe en uitbreiding van
bestaande bedrijven.
Hij zegt dat de T.M.D. zich niet bezig heeft gehouden met de inrichting van
bestemmingsplannen alhoewel wel aangegeven kan worden de categorie welke
maximaal in een bepaald gebied toelaatbaar is.