-124- Ook in de beleidsnota is hier aandacht aan besteed. Als gevraagd wordt naar alle beschikbare rapporten en informatie merkt hij op dat over dit onderwerp zoveel is geschreven dat het zijns inziens in totaliteit geen leesbaar geheel zal zijn. De VOORZITTER zegt in zijn algemeenheid nog enkele opmerkingen te willen maken. Zo is de gemeente in 1971 reeds benaderd met een "vuilbankproject" van de Heidemij. de Grontmij. en de V.A.M. Mede op de lokatie-aanduiding van dit project is het Stadsgewest weer aan een onderzoek begonnen. Spreker wil hiermee aangeven dat reeds langer dan 2 jaar aan dit onderwerp wordt gewerkt. Hij merkt vervolgens op dat het Industrie- en Havenschap Moerdijk op ambtelijk niveau op de hoogte is met de plannen voor een vuilstortplaats en op bestuurlijk niveau niet. Dat is hier echter niet terzake doende omdat de gemeente voor zijn eigen beslissingen staat. Het gaat hier om een principebeslissing over de lokatie terwijl het Stadsgewest het straks met het Industrieschap eens moet worden over de haalbaarheid van die lokatie. Zo acht spreker op dit moment eveneens niet ter zake de beslissingen die andere gemeenten zullen nemen omdat Zevenbergen voor zijn eigen beleid staat. Hij is met het lid Dijkers van mening dat de nu gevraagde uitspraak op alle punten nog nader uitgewerkt moet worden. Het lid SCHIPPER merkt op dat de uitvoerige toelichting van de wethouder wel enige vragen heeft rechtgetrokken. Hij is echter bevreesd dat een principe-uit spraak verstrekkende gevolgen heeft waar later niet op teruggekomen kan worden. De VOORZITTER antwoordt dat het doen van een principe-uitspraak inhoudt dat de vuilverwerking als taak wordt gezien van het Stadsgewest Breda, waarbij als lokatie het terrein ten noorden van de Dikkendijk wordt aangewezen. Ten aanzien van opzet en exploitatie moeten alle besprekingen echter nog worden gevoerd. Het lid SCHIPPER merkt op alsdan met de lokatie te kunnen instemmen, doch niet met de 8e wijziging van de gemeenschappelijke regeling zoals die in het voorstel is vervat. Het lid VAN DE WETERING merkt op dat de bedragen die genoemd zijn bij de alternatieven verouderd zijn. Vervolgens vraagt hij nog antwoord op zijn vraag om het eindrapport van de inspraakgroepen voor het struktuurplan in de raad te behandelen. Eveneens vraagt hij naar de mening van het college over zijn opmerking aangaande het tracé van de Maasroute en de kwestie van bio-industrie bij de boerderijbouw. Wethouder TROMPERS is van mening dat het noodzakelijk is om de afvalverwer- king regionaal aan te pakken, dit mede gezien de problemen die andere gemeenten op korte termijn zullen krijgen op het gebied van de afval - verwerking. Het lid SCHIPPER merkt op dat het voorstel van het Stadsgewest veel verder gaat dan hetgeen door het college is gesteld. In de nota wordt er namelijk vanuit gegaan dat beheer, exploitatie e.d. in handen komt van het Stadsgewest. Wethouder TROMPERS antwoordt dat aangaande de beheersvorm door de gemeente voorwaarden gesteld kunnen worden. De VOORZITTER vult nog aan dat in de nota van het Stadsgewest niet bij voor baat van één beheersvorm wordt uitgegaan. Er worden 3 mogelijkheden gegeven, waar bij Zevenbergen zich uitspreekt voor een gezamenlijke exploitatie, in de nota van het Stadsgewest genoemd als model 3. Het lid MAK3QNK is met het lid Schipper van mening dat nu geen keuze voor een bepaalde beheersvorm gedaan kan worden, omdat dit onvoldoende is voorbereid. Het lid SCHIPPER blijft van mening dat nog teveel vragen open blijven b.v. omtrent de afbouw van de stortplaatsen. Wethouder TROMPERS antwoordt dat alle detailpunten nog later in het onderzoek wc rden betrokken omdat daar nu te weinig over bekend is.

Raadsnotulen

Zevenbergen: 1930-1996 | 1978 | | pagina 124