f t
75
Vraag 4. Indien het in vraag 1 veronderstelde niet juist is, wat denkt het
college van burgemeester en wethouders dan te doen om de bij grond
eigenaren gerezen onrust weg te nemen?
Antwoord:Waar het gestelde in vraag 1 juist is, zou verdere beantwoording van
vraag 4 achterwege kunnen blijven. Wij zetten onze pogingen tot aan
koop met betrekking tot gronden, welke niet in handen van projectont
wikkelaars zijn, voort, doch gezien betaalde prijzen, zal dit geen
eenvoudige zaak zijn.
Zoals ook tijdens de besloten vergadering van de raad werd medege
deeld, is in 1969 ingevolge artikel 42 van de wet op de ruimtelijke
ordening vastgesteld, de verordening houdende de voorwaarden waarop
de gemeente medewerking zal verlenen aan het in bouwexploitatie
brengen van gronden (exploitatieverordening 1969).
Een exemplaar van deze verordening met toelichting is bijgevoegd.
Alvorens hiermede kan worden gewerkt, moet voor het gebied van het
plan (het bestemmingsplan moet nog geheel in procedure worden ge
bracht) een exploitatie worden opgesteld, door de raad worden vast
gesteld en door gedeputeerde staten worden goedgekeurd.
Aan de hand van bedoelde exploitatie-opzet kan, door middel van de
bepalingen der verordening, worden bepaald wat de bouwexploitant
aan de gemeente moet betalen voor het bouwrijpmaken etcetera.
De voorzitter vraagt aan het lid van Engelen of hij er nog behoefte aan
heeft op deze antwoorden nader in te gaan.
Het lid van Engelen stelt, dat mevrouw Krijnen-Boot gelijk heeft, als
zij stelt, dat de antwoorden op zijn vragen eigenlijk al gegeven zijn. Op
overwegingen, die de voorzitter al heeft genoemd, meende hij echter toch deze
interpellatie te moeten aanvragen. Zijns inziens heeft een verontruste bevol
king er recht op om te weten hoe de raad en de verschillende fracties over
zaken, zoals die nu aan de orde zijn, denken. Voor hem is er namelijk meer
aan de orde dan oppervlakkig lijkt. Allereerst is aan de orde het probleem
dat niet de gemeente, maar een projectontwikkelaar een bestemmingsplan zou
gaan uitvoeren en daarnaast speelt het probleem, dat hier duidelijk sprake is
van grondspeculatie. Het gaat spreker vooral om dat laatste. Hier is voor de
lokale bestuurders een uniek voorbeeld om de mensen duidelijk te maken, wat
er straks in de Tweede Kamer aan de orde komt bij de behandeling van de rege
ringsvoorstellen met betrekking tot het voorkeursrecht van koop van gemeenten
en andere lagere overheden. Deze voorstellen hebben tot doel om wantoestanden,
als hier aan de orde, voor te blijven. Alhoewel gevallen bekend zijn, waarbij
projectontwikkelaars op een behoorlijke wijze zelfs totale bestemmingsplannen
hebben uitgevoerd, wil hij er toch voor pleiten om de raad met het oog op het
gestelde in de beleidsuitgangspunten aan burgemeester en wethouders te doen
opdragen, dat veilig gesteld wordt, dat dit bestemmingsplan wordt uitgevoerd
zoals de raad graag zou zien, dat het zou moeten gebeuren. Daarbij zou een
heid van uitvoering gewaarborgd moeten worden en dan bij voorkeur als project
door de gemeente.
Met betrekking tot de factor van de grondspeculatie meent hij, dat de
aankoopbedragen van de makelaars de verkopers wat minder gelukkig moeten stem
men. Als men de verschillen ziet tussen de bedragen van de makelaars en de
bedragen, die de gemeente bereid is te betalen met daarboven de vergoedingen
voor inkomstenschadeeventuele belastingschade en de pachtersvergoedingen,
dan zal men kunnen constateren, dat de verschillen niet zo erg groot zijn,
als men aanvankelijk wel dacht.