t t i t 119 Bij het huidige concept is het accent erg op de provincies gelegd. De alge mene kritiek komt er dan ook op neer, dat de gemeenten erg worden ontkracht voor wat het zogenaamde medebewind betreft. De bevoegdheden van de provincies moeten niet primair gehaald worden uit de huidige bevoegdheden van de gemeen ten, maar meer uit die van het rijk. Erg belangrijk is, dat de bevoegdheden, voortvloeiende uit bestaande gemeenschappelijke regelingen, waarop vaak onvoldoende democratische contrÖle mogelijk was, worden ondergebracht bij de provincies. Een goed uitgangspunt zou zijns inziens dan ook zijn, dat de uitvoerende taken worden ondergebracht bij de gemeenten, hetgeen ook het lid Makkink heeft betoogd, en de coördinerende taken bij de provincies. Via voldoende druk vanuit het parlement moet het mogelijk zijn om een meer gede centraliseerde regeling gerealiseerd te krijgen. Spreker is het eens met het lid Makkink, dat verder bijzondere aandacht besteed moet worden aan een aantal persoonlijke belangen, waarbij hij met name denkt aan die van de ambtenaren. Burgemeester en wethouders stellen zich op het standpunt, dat het van realiteitszin getuigt om deze zaak zo pragmatisch mogelijk te bena deren en om niet zo maar zonder meer te stellen, dat dit voorstel van de tafel geveegd moet worden. Als zodanig zou een beslissing van de raad inder daad kunnen luiden: "ja, mits Spreker vervolgt met te stellen, dat het bij dit alles een evidente zaak is, dat deze conceptie alleen maar goed gerealiseerd kan worden, als er voldoende zelfstandigheid geboden kan worden in het kader van de financiële verhouding tussen rijk, provincies en gemeenten. Als men te weinig zelfstandige bronnen van inkomsten heeft, dan is men toch nog te veel afhankelijk van hogere bestuursorganen. Dit zal voldoende hard gemaakt moeten worden om de drie bestuurslagen voldoende zelfstandig te laten doen opereren, zij het, dat steeds sterker naar voren komt de noodzakelijkheid van wat genoemd wordt complementair bestuur. Steeds duidelijker wordt het, dat vele zaken zich niet alleen op dat gemeentelijke-, provinciale- of rijks niveau afspelen, maar op alle drie niveaus. Met betrekking tot de opmerking van het lid mevrouw Krijnen-Boot inzake het feit, dat een stadsgewest een heel andere visie dan de gemeenten op deze zaak zullen hebben en dat daarom de gemeenten hun eigen visies moeten geven, stelt de secretaris, dat die opmerking juist is. Het stadsgewest Breda heeft echter zoveel realiteitszin, dat men aan de gemeentebesturen heeft gevraagd om zoveel mogelijk eigen reacties in te dienen naast de reacties, die in stadsgewestelijk verband gegeven zullen worden, dit mede ook met de haast, die is geboden. Het stadsgewest Breda sluit zich in zijn algemeenheid ook aan bij de opmerkingen van de vereniging van Nederlandse gemeenten. De alge meen gehoorde kritiek loopt overigens ver parallel met het standpunt, dat burgemeester en wethouders op dit moment in deze hebben ingenomen, aldus de secretaris. De voorzitter vraagt of dit punt afgerond kan worden met het innemen van het standpunt: ja, mits het overdragen van taken duidelijk omschreven wordt, met andere woorden, dat die decentralisatiegedachte van rijk naar provincie en van provincie naar gemeente duidelijker wordt aangegeven. Als dit het geval is, dan zou deze visie medegedeeld kunnen worden aan de vereniging van Nederlandse gemeenten, de provincie en aan het stadsgewest. Het lid mevrouw Krijnen vindt een dergelijk antwoord te tam. Uit de stukken is haar duidelijk geworden, dat de minister geen hoge dunk heeft van het lokale bestuur en dat er een duidelijke uitholling plaats vindt van het lokale bestuur. Een wat agressievere houding van het gemeentebestuur in deze zou haars inziens wel op zijn plaats zijn. Dit zou ook uit de tekst van de reactie moeten blijken.

Raadsnotulen

Zevenbergen: 1930-1996 | 1975 | | pagina 119