M
16
Het lid Mevrouw Krijnen-Boot vraagt wat voor deskundigen het college
denkt op te nemen in <fe in te stellen commissie. Haars inziens zouden dat
naast planologische, ook sociale deskundigen dienen te zijn.
De Voorzitter antwoordt, dat die suggestie zich op geen enkele wijze
verzet tegen de gedachte van het college.
Het lid Huijssoon spreekt namens zijn fractie het volgende uit:
"Met interesse hebben wij kennis genomen van de nota betreffende openheid
en inspraak ten aanzien van de Ruimtelijke Ordening. Daarnaast, en wij
willen dat met name noemen, onze waardering voor het door de collegae van
Engelen en Krijnen gelanceerde voorstel met een aantal opgesomde alterna
tieven betreffende de organisatie van de inspraak.
Toch, meneer de Voorzitter, een aantal opmerkingen.
Wij zijn het eens met het in Uw nota gestelde, dat de indieners van
bezwaarschriften tegen bepaalde gemeentelijke bestemmingsplannen, dikwijls
vechten tegen de bierkaai. In vele gevallen is alles al in kannen en
kruiken en daarom tevergeefse moeite door de betrokkene. Inderdaad een on
bevredigende gang van zaken voor bestuurden en ik dacht ook voor bestuur
ders. Een zuiver formele procedure, waar de inspraak ver te zoeken is.
Toe te juichen is het daarom, dat U voorstelt de indieners van be
zwaarschriften eerst mondeling hun bezwaren kenbaar te laten maken en daar
na pas met een geformuleerd voorstel bij de raad komt.
Toch, meneer de Voorzitter, is het voor Ons twijfelachtig of het
betrekken van de bevolking bij de beleidsvorming buiten de vertegenwoordi
gende lichamen -dus ook de gekozenen- nu wel de meest effectieve weg is.
Ik moet wel eerlijk toegeven als raadslid wel eens moeite te hebben met de
besluitvorming over diverse zaken, maar van de andere kant heeft men toch
voor 4 jaar het vertrouwen gekregen, al is dat vertrouwen dan misschien
ook afkomstig van de niet-geïnteresseerde burger. Maar misschien is de
mogelijkheid om éénmaal in de 4 jaar zijn vertegenwoordigers te kiezen voor
de geïnteresseerde burger onvoldoende. We zouden misschien wat meer
frequent gemeenteraadsverkiezingen moeten houden.
Maar toch kunnen we in zijn algemeenheid stellen, dat het regelen van
de bestemming van de ruimte in ons dichtbevolkte land als een van de
belangrijkste taken van de overheid moet worden gezien.
De hiervoor noodzakelijke hulp van vakplanologie dient duidelijk
ondergeschikt te blijven aan de verantwoordelijke bestuurlijke instanties.
Een redelijke inspraak van de burger, met name uit de betreffende
gebieden, ligt ons toch wel.
Maar die inspraak mag dan niet remmend of verlammend gaan werken op
de totstandkoming van een bestemmingsplan. Het in een vroeg stadium brengen
van de openbare discussie zal die vertraging misschien geheel of gedeeltelijk
opheffen, maar wij onderschrijven toch Uw angst in deze, dat er vertraging
zal optreden.
Met het instellen van een commissie Ruimtelijke Ordening zoals in Uw
nota wordt voorgesteld, gaan wij akkoord. Alleen lijkt het ons niet demo
cratisch om over te gaan tot de benoeming door Uw college van een 3—tal
leden, welke naast raadsleden in deze commissie zitting zullen hebben.
Waarom kan hier de raad zelf niet benoemen, eventueel op voordracht
van burgemeester en wethouders. Deze leden zullen echter zeker ter zake
kundig dienen te zijn."