132
7. Voorstel tot afwijzing van verzoeken om
schadevergoeding ez artikel 49 van de Wet
op de Ruimtelijke Ordening.
Het lid Mevr.Krijnen—Boot spreekt namens haar fractie waardering uit
voor de gewetensvolle en uitgebreide wijze, waarop het college zich met deze
materie heeft bezig gehouden. Het college toont haars inziens hiermede niet
alleen oog te hebben voor de belangen van de gemeenschap in totaliteit,
doch ook voor de belangen van het individu in het bijzonder. Dat U desondanks
toch met een afwijzend voorstel bent gekomen, lag voor de hand, aldus spreek
ster. Het kan immers niet de bedoeling van de wetgever zijn geweest om via
artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening de goodwill, die een onder
nemer bij zijn klanten heeft, om te zetten in een recht op deze klandizie.
Op deze wijze zou de overheid zichzelf op non-aktief plaatsen, omdat men bij
bestemmingsplannen dan keer op keer met dergelijke verstrekkende financiële
konsekwenties te maken zou krijgen, waardoor men steeds veel te duur zou
uitkomen. Spreekster is dan ook van mening, dat -met alle begrip voor de si
tuatie van de verschillende betrokkenen- hier duidelijk een verschil gemaakt
moet worden tussen belang en recht. Bij het afwegen van belangen zal steeds
het belang van de gemeenschap moeten voorgaan boven dat van de eenling. De
konklusie van haar fractie kan dan ook alleen maar zijn, dat de Raad in deze
gevallen geen schade kan toekennen op basis van artikel 49 van de Wet op de
Ruimtelijke Ordening en dus afwijzend zal moeten beslissen.
Het lid Schipper zegt het over het algemeen een trieste zaak te vinden,
zoals artikel 49 wordt geïnterpreteerd. Naar zijn mening zijn er zonder meer
een aantal bedrijven, die daadwerkelijk schade hebben ondervonden. Eigendoms
rechten worden soms tot 200 300^ gehonoreerd. Spreker vraagt zich daarom af
waarom anderen, die een stuk inkomen moeten missen, niet schadeloos gesteld
zouden moeten worden. Argumenten als hoe Zoetermeer heeft gehandeld en derge
lijke doen zijns inziens aan de zaak niets af. Bij de behandeling van het be
stemmingsplan destijds is gesteld, dat er offers voor de gemeenschap moesten
worden gebracht en dat alle uit dit bestemmingsplan voortvloeiende schade
ofwel betaald zou worden via het eigendomsrecht ofwel vergoed zou worden via
artikel 49. Nu wordt echter voorgesteld alle aanvragen ex artikel 49 af te
wijzen, terwijl er zonder meer bedrijven bij zijn, die schade hebben onder
vonden. Als er offers gebracht moeten worden, betekent dit nog niet, dat een
aantal mensen extra offers moet brengen.
Het lid van Engelen stelt, dat zijn fractie met de zaak als zodanig
niet veel moeite heeft, echter wel met de verklaring van het lid Mevr.Krijnen-
Boot. Zij stelt zich zijns inziens op een standpunt, dat niet helemaal juist
is. Niemand betoogt, dat goodwill iets zou betekenen als recht op klanten,
maar feit in onteigeningsprocedures is op het ogenblik, dat de toevallige
eigenaar van gronden dan alle profijt krijgt van de onttrekking. Spreker ver
mag niet in te zien, dat de toevallige eigenaar van gronden, goodwill hebben
de uit een bedrijf, dat daarop gevestigd is, dat profijt dan wel mag hebben
en een ander, die anderszins benadeeld wordt door de ruimtelijke ordenings
plannen, dat niet zou mogen hebben.
Overigens is de uitkomst van ons standpunt voor dit moment hetzelfde,
zo vervolgt het lid van Engelen. De overwegingen hiertoe zijn de volgende.
Op het stuk van het vergoeden van niet-directe schaden is in Nederland niet
een administratief-rechtelijk jurisprudentie. Deze zaken zijn blijven hangen
in raadsbeslissingen. De affaire, die nu onder handen is, is toch een zaak,
die tot op parlementsniveau heeft gespeeld. Spreker vindt, dat, waar dit een
zaak is, die waarschijnlijk precedenten schept, deze daarom verdient tot in
de hoogste administratief-rechtelijke instanties te worden uitgevochten.