-3-
Bij dit contact heb ik reeds iets mogen proeven van de uitstékende verstandhou
ding, welke ik hier ga aantreffen.
Deze te bewaren en verder te ontwikkelen, zal ik mij tot een voorname taak achten.
Wij allen staan tezamen in de komende jaren voor een grote taak: onze gemeente
uitbouwen en ontwikkelen zódanig, dat allen gelukkig en harmonisch kunnen samen
leven, dat allen zoveel mogelijk zichzelf kunnen blijven. Alleen in harmonische
samenwerking tussen college én raad én ambtelijk corps kan iets van deze ideale
samenleving bereikt worden.
Mijnheer de waarnemend burgemeester, het komt mij gewenst voor deze installatie
te plaatsen in het vlak van de kennismaking en in dat kader wil ik in het kort mij
zelf voorstellen.
Geboren in Amsterdam, gestudeerd in Amsterdam, van huis uit vertrouwd met de
bouwwereld, ben ik niettemin ambtelijk gaan werken in Roermond, bij de rechter
lijke macht en daarna enkele jaren aan een Departement in Djakarta, om van 1951
tot enkele dagen terug werkzaam te zijn in de leiding van een groot textielbe
drijf.
Sedert 1953 maakte ik deel uit van de gemeenteraad van Geldrop, vanaf 1964 als
wethouder.
Wat ik met dit alles heb. geleerd, is dit: in iedere organisatie hebben wij
elkaar nodig en vullen wij elkaar aan. Niemand, ook de hoogste leider niet,
krijgt zijn denkbeelden nog verwezenlijkt zonder de steun van zijn medewerkers,
en dan medewerkers in de meest-ruime zin.
Met dit verworven inzicht treed ik mijn Zevenbergse tijd tegemoet.
Mijnheer de Voorzitter, U weet het: ik ben geen burgemeester van huis uit.
Wel ben ik dankbaar voor het voorbeeld en de raadgevingen welke ik in de richting
van dit ambt van de burgemeester van Geldrop heb ontvangen.' Het moet hem bij
zondere voldoening geven dat na mijn voorganger-wethouder, die in 1964 burge
meester van Heeze werd, nu wederom een pupil wordt afgeleverd. In Geldrop heet
het dat de nieuwe cursus op 1 januari 1971 start.
Ik meen te weten dat de installatie-rede van een nieuwe burgemeester zich be
hoort te bewegen rond een of enkele onderwerpen en dat -evenals bij de inaugurale
rede van de hoogleraar- ook met de behandeling van enkele onderwerpen getracht
dient te worden, een bijdrage te leveren aan de wetenschap van het bestuur.
Ik ben van mening dat ik deze installatie dien te houden in het vlak van de
kennismaking.
Als ik mij aan het traditionele patroon zou houden, mijnheer de voorzitter,
dan zou ik het vandaag hebben over het actuele probleem van de openheid van het
bestuur, over het onrustbarende feit van de verdwijnende verdraagzaamheid, en
natuurlijk over het moderne vraagstuk van de gewestvonning.
Nu ik deze installatie het karakter wil geven van een kennismaking en niet
van een in-augurale rede, wil ik toch van deze onderwerpen kort het volgende
zeggen, zo in de trant van stellingen bij een promotie.
Openheid en openbaarheid zijn kreten van deze tijd en dikwijls ook niet meer.
Het is "in" om raadsleden, zodra zij als vertrouwenslieden gekozen zijn, niet
meer te vertrouwen en hen op de voet bij al hun beraadsslagingen en overleg te
willen volgen. Wanneer wij echter naast deze mode-kreten moeten signaleren een
steeds toenemende onverschilligheid ten opzichte van het plaatselijke gebeuren,
dan zullen wij -college en raad- ons ernstig dienen te beraden in hoeverre open
baarheid een middel kan zijn om die gevaarlijke onverschilligheid tegen te gaan,
een openbaarheid, welke de beleidsvoorbereiding en de belangen van de gemeente
en anderen niet schaadt.