w Notulen van een raadsvergadering van de Gemeenteraad op vrijdag 26 januari 1968 des namiddags 18.45 uur ten gemeentehuize. Aanwezig de leden: B.A. Ooyen, G.A. Krijnen, Mevr. A.M. Parla-Machielse, P.M. Kop, C.P. Goverde, J.G. Blom, J.A. Siereveld, C.J. Trompers, S.J. Schipper, J.P. v.d. Made, J.B. Biemans, J.J. den Biggelaar, H.J. Beljaars en Th.A. Kruis. Afwezig met kennisgeving van verhindering het lid G.H. Kamp. Voorzitter: H.E.M. Schaminée, Secretaris: J.A.A. van der Smissen. 1Opening. De voorzitter opent de vergadering met het bij het reglement van orde voorgeschreven gebed. Hij spreekt hierna de volgende nieuwjaarsrede uit. Mevrouw, Mijne Heren. De beste wensen voor dit nieuwe jaar heb ik reeds uitgesproken in de gecom bineerde vergadering van de 3 gemeenteraden op 8 januari jl.. Tijdsgebrek deed mij de vraag stellen of de aan een rede als deze verbonden werkzaamheden opwegen tegen het nut ervan, en als ik dit bevestig, of dan niet beter iets verteld kan worden aan de hand van aantekeningen. Dit laatste is verleidelijk, omdat wat meer geïmproviseerd kan worden; een nadeel is dat men niet rustig kan nalezen wat nu precies gezegd is. Ik ben toch besloten mijn inzichten aan het papier toe te vertrouwen, omdat in hetgeen ik ga zeggen, een stuk beleid van het Gemeentebestuur ligt be sloten. Bij de behandeling der begroting 1968 zegde ik toe in deze rede te trachten "beleid en visie" van ons College te geven. Ik hoop, dat er voor elk wat wils is. Bestuurskracht en daadkracht hangen nauw samen met het inwoneraantal der gemeente èn de wil om zonodig in groter verband gemeenschappelijke taken samen aan te pakken. Ik schaar mij volledig achter de deskundigen, die stellen, dat een gemeente bestuurs- en daadkracht heeft bij een inwonertal van 30.000 en daarboven. Dr. Bankema van de vrije Universiteit in Amsterdam gaat van dit aantal uit als hij tijdens een studiedag van een Volkshogeschool het gezelschap dit probleem voorlegt. In Nederland schenkt men aandacht aan deze problemen en jarenlange ervaring leert, dat, zolang dit niveau niet bereikt is, goede samenwerking met ge lijke partners gewenst en dikwijls noodzakelijk is. Als wij de laatste tijd lezen over samentrekkingen van waterschappen over grote delen van de provincie, dan lijkt mij eenzelfde beleid voor de ge meenten een rechtlijnig doordenken op dit stramien. Door ons lidmaatschap van de Raad der Europese gemeenten willen wij bewij zen, dat onze blik, onze visie, zo men wil, gericht is, niet alleen op re gionale of nationale vormen, maar ook, passend in ons staatsbestel-, op in ternationale mogelijkheden van samenwerken. Ik kom daarop nader terug.

Raadsnotulen

Zevenbergen: 1930-1996 | 1968 | | pagina 1