26
VERGADERING VAN DE GEMEENTERAAD
op vrijdag 7 mei 1965
des namiddags 18.45 uur.
Aanwezig de leden: B.A.Ooijen, G.Mensen, C.J.Trompers, J.A.Siereveld, J.J.van
den Dries, A.van Geel, J.ïï.Snoeijs, J.J.Lommen, J.P.v.d.Made, J.J./.d. Bigge-
laar, H.G.Beljaars, P.M.Kop en C.P.Goverde.
Voorzitter: HEMSchaminée
Secretaris: J.A.A.van der Smissen
1Opening
De Voorzitter opent de vergadering met het bij het reglement van orde voorge-
I schreven gebed.
2. Loting volgorde stemmingen.
Het nummer van volgorde bij eventuele stemmingen wordt bepaald op nr.7, zijnde
het lid Snoeijs.
3. Notulen van de vergaderingen van
19 maart 1965 en 14 april 1965.
De notulen van de vergaderingen van 19 maart 1965 en 14 april 1965 worden on-
i gewijzigd vastgesteld.
4. Ingekomen stukken en mededelingen.
Met betrekking tot het stuk genoemd onder A.5 (bezoldiging wethouders) ze^t
het lid Snoeijs de vergoeding hoog te achten. Spreker vindt dit geen normale
loonsverhoging meer.
De Voorzitter antwoordt dat de salariëring geschiedt naar regelen door Gede
puteerde Staten te bepalen, onder goedkeuring van de Kroon. De Raad moet hier
over gehoord worden. De Raad kan dus btgierkingen maken.
Het lid Snoeijs repliceert, dat aan de beloning af te leiden iemand in normale
dienstbetrekking, deze functie niet meer kan vervullen.
Dit is z.i. geen nevenbetrekking meer. De keuze voor de vervulling van het
wethoudersschap wordt hierdoor beperkt tot bepaalde personen. Spreker moet
dit toch betreuren.
De Voorzitter wijst nog op de omvang van het werk aan het wethoudersschap ver
bonden. Dit vele werk dient gehonoreerd te worden. Voor hen, die in normale
dienstbetrekking zijn, zou vervulling wel eens op bezwaren kunnen gaan stuiten.
De verantwoordelijkheid van de wethouders brengt anderzijds een redelijke
honorering met zich.
Het lid Snoeijs wijst nog op de vele combinaties van functies, welke soms door
bepaalde personen worden waargenomen. Het werk moet zijns inziens daaronder
lijden.
Zonder hoofdelijke stemming wordt met betrekking tot de stukken 1 tot en met 6
besloten confoim het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
Als voor met betrekking tot de stukken genoemd onder B en C.
Het stuk genoemd onder D (verzoek schoolbesturen tot verhoging vergoeding
I ingevolge artikel 101 Lager Onderwijswet 1920) wordt door de Voorzitter nader
toegelicht. Na vaststelling der vergoeding werd aan de besturen de suggestie
gedaan, nog geargumenteerde stukken in te zenden, waarna de Raad een eventuele
verhoging der vergoediï5|f4^U bezien. Intussen heeft het bestuur der Christe
lijke scholen beroep aangetekend bij het college van Gedeputeerde Staten.
Genoemd college zal nu hierover uitspraak moeten doen. De Raad mist hierdoor
de bevoegdheid tot verhoging.