34
lering te Langeweg in 1962 aan de orde kan komen.
De Voorzitter antwoordt dat de gevraagde toezegging niet zondermeer kan
worden gegeven, doch dat preferentie voor 1962 wel zal worden betracht.
Het lid de Koning wenst uitdrukkelijk vast te leggen de mededeling van de
Voorzitter, dat het bedrag van 5«500,uit de gewone dienst zal worden ge
vonden; wordt dit bereikt door bezuiniging
De Voorzitter antwoordt bevestigend.
Het lid de Koning zegt dan met het voorstel te kunnen instemmen, mits dit
geen verdere belastingheffing tot gevolg zal hebben.
Vervolgens wordt zonder hoofdelijke stemming besloten overeenkomstig het
voorstel van Burgemeester en Wethouders.
4. Voorstel tot het verlenen van een krediet
voor het aanleggen van de opritten voor
de Lamgatse brug.
De Voorzitter geeft nog enige toelichting op het voorstel; het is spreker
voorts bekend dat de gedachten van de raadsleden niet eenstemmig zijn, noch
voor wat betreft de noodzaak, noch voor wat betreft het tijdstip van uitvoering.
Desondanks hebben Burgemeester en Wethouders gemeend de instemming van de Raad
op dit voorstel waaruit de uiteindelijke kosten blijken te moeten vragen, nu
een zo buitengewoon hoge bezuiniging kan worden verkregen. Een en ander is in
nauw overleg met de gemeente Hoeven besproken, alwaar zulks ook in de Raad zal
worden behandeld en men zal trachten dekkingsmiddelen te vinden.
Burgemeester en Wethouders stellen hierbij duidelijk en uitdrukkelijk vast,
1e. dat riolering van Langeweg en van de Hazeldonkse Zandweg in de eerste plaats
zullen worden uitgevoerd; de rangorde van uitvoering der verschillende wer
ken is immers in de vorige vergadering vastgelegd; Gedeputeerde Staten zien
de verschillende projecten los van elkaar;
2e. dat rekening gehouden moet worden met de voorschriften der nieuwe financiële
vergoudingswet, m.n. dat uitgaven slechts dan kunnen worden gedaan indien -
daarvoor dekkingsmiddelen zijn aangewezen.
Wil men nu dit project uitvoerbaar maken, dan is belastingverhoging noodza
kelijk; het gemeentebestuur acht verhoging van de straatbelasting het meest^
effectief; door dit te doen zou de straatbelasting niet scherp afsteken tegen
over die, welke in andere gemeenten wordt geheven en zelfs nog blijven beneden
de rijksnorm.
De in het voorstel opgenomen cijfers omtrent de frequentie van het gebruik
van de brug dateren van enkele jaren geleden; zij zullen thans, door het toe
nemend verkeer, zéker hoger liggen.
Het lid Ooijen is de mening toegedaan, dat het werk wel uitgevoerd moet
worden, doch vraagt of het nu noodzakelijk is de belasting te verhogen; het
project is door oorlogshandelingen vernield; kan nu niet een hogere uitkering
worden verkregen, zodat belastingverhoging overbodig is.
De Voorzitter antwoordt dat met enig geluk wel gesteld zou kunnen worden,
dat belastingverhoging niet ingevoerd behoeft te worden, doch Gedeputeerde Sta
ten zullen daarmede zeker geen genoegen nemen; zij willen in concreto weten,
welke dekkingsmiddelen aanwezig zijn. De aannemer staat op het punt met het
werk te beginnen en kan niet langer wachten; hierin is de reden gelegen dat
verder uitstel niet verantwoord is. Mocht blijken dat verhoging van belasting
niet noodzakelijk was, dan kan dit alleen maar voordeel opleveren voor de toe
komst als nieuwe projecten aan de orde komen. Thans kan echter niet worden ge
steld, dat de jaarlijkse last uit de gewone dienst kan worden gedekt, omdat Ge
deputeerde Staten dit niet zullen aanvaarden. Getracht zal uiteraard worden een
hogere uitkering wegens oorlogsschade te verkrijgen, doch de geplande nieuwe
brug houdt verbetering in; het rijk betaalt immers slechts voor vervanging van
de destijds bestaande brug.
Het lid de Koning brengt gaarne zijn dank aan het gemeentebestuur en de