2 De Voorzitter antwoordt dat de Raad zich op het standpunt heeft geplaatst de bouw van particuliere woningen zoveel mogelijk te bevorderen; in 1960 is de particuliere bouw gelukkig op gang gekomen en thans liggen nog een aantal zoda- t nige plannen op afdoening te wachten. Spreker weet niet of er een bepaalde cor- rellatie gelegd wordt, doch het is niet onmogelijk dat bij de toewijzing met een en ander wordt rekening gehouden. Het lid van den Dries vraagt naar de betékenis van de zinsnede in het voorstel, dat de overdracht telkens bij gedeelten kén plaatsvinden. De Voorzitter zegt, dat men grondspeculatie wenst te vooikomen en dat wen- kelijke verkoop dus eerst plaatsvindt als in een der drie sectoren wordt ge bouwd. Het lid Snoeijs vraagt of nu niet de premiebouw en bouw in de vrije sec tor wordt geblokkeerd. De Voorzitter antwoordt, dat nog wel grond aanwezig is voor de 60 wonin gen, waarvoor wordt gewacht op afdoening bij de Hoofdingenieur-Directeur. Spre- ker zegt verheugd te zijn, dat particuliere bouw op gang komt, vooral nu het een zo groot project betreft. Blokkering zou slechts kunnen optreden voor zover er nog weer andere woningen zouden bijkomen; andere bouw kan daardoor echter niet worden geblokkeerd. Het lid Snoeijs meent, dat toch wel moeilijkheden moeten worden verwacht als de onderhavige bouw over enige jaren zou worden uitgesmeerd. De Voorzitter zegt dat zulks zeker niet de intentie is van Burgemeester en Wethouders, die dienaangaande actief zullen zijn en deze gedachten, voor zover ze mochten opkomen, willen couperen. Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders» 5. Voorstel tot wijziging der begrotingen. 6. Voorstel tot het verlenen van zékerheid voor eerste hypothecaire geldlening, als bedoeld in het besluit en de beschikking bevordering eigen woningbezit, aan enkele personen. Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten overeenkomstig de voorstellen a van Burgemeester en Wethouders. 7. Voorstel tot vaststelling van de vergoe dingen ingevolge artikel 101 der Lager- onderwijswet 1920 over 1961 aan de bij zondere lagere scholen en tot het verle nen van voorschotten daarop. De Voorzitter herinnert er aan, dat de commissie van onderzoek adviseert de vergoeding voor het v.g.l.o., in afwijking van het bedrag van 70,—, dat door Burgemeester en Wethouders wordt voorgesteld, te bepalen op 80,Het gemeentebestuur wijst er op, dat de harerzijds voorgestelde bedragen op een re- delijk peil liggen met betrekking tot het Brabants-gemiddelde, ook al mag het lands-gemiddelde dan wat hoger zijn; de in het voorstel genoemde bedragen zijn reëel en aanvaardbaar. Het vakonderwijs in nuttige handwerken en lichamelijke oefening behoort eigenlijk te worden gegeven door de gewone onderwijskrachten; in de latere gedachten heeft men dit onderwijs echter uitgestoten en werd de be loning van de hiervoor aangestelde vakleerkrachten door de gemeente -eigenlijk L ten onrechte- vergoed. Voortzetting van deze methode kan in de toekomst, in verband met de te verwachten nieuwe wet op de financiële verhouding, moeilijk heden en nadelen gaan opleveren. Weliswaar zal er dan -geen scherpe correllatie zijn tussen de vergoeding welke aan de gemeente wordt toegekend door het rijk

Raadsnotulen

Zevenbergen: 1930-1996 | 1961 | | pagina 2