1063 hoord, wel te willen excuseren. Ten-slotte spreekt de heer OoiJen een dankwoord} hij zegt ongeveer» Burgemeester, hedenmiddag hebt u tot mij en mijn echtgenote heel veel vriendelijke woorden gesproken. Dat u als Voorzitter van de Raad dit nog eens dunnetjes over zou doen was voor mij heel begrijpelijk; op een dag als deze kan men zoiets verwachten. Mijnheer de Voorzitter, wij zijn u daar zeer erkentelijk voor; wij twij felen geenszins aan uw goed bedoelde woorden; wij zijn er ten volle van over tuigd dat al het gesprokene oprecht is gemeend. Het is voor ons prettig dat wij dit Jubileum vieren; 25 jaren achtereen hebben wij mede mogen weiken aan het gemeenschapsleven hier in onze plaats. Veel is in die tijd tot stand gekomen; van veel moois hebben wij getuigen mo gen zijn en ik prijs mij gelukkig aan dat vele mooie medewerking te hebben mo gen geven. Maar ook dagen van kommer en zorgen, toen rampen over onze plaats waren gekomen, zullen nog lang in mijn herinnering voortleven. Gelukkig konden ook wij medewerken om althans in den beginne de grootste nood te lenigen. Mijnheer de Voorzitter, leden van de Raad: De woningnood is nog steeds groot; onze opgroeiende jeugd baart wel enige zorgen; nog steeds is er geen dagschool voor nijverheidsonderwijs om van hoger onderwijs nog maar niet te spreken. Tot de vrome wensen behoort nog altijd een goede bejaardenzorg, een bad of zwemgelegenheidde krotopruiming, een betere toegangsweg tot het Wit- Gele Kruis-gebouw, een sportterrein voor Zevenbergschen Hoek, de industrialisa tie van ons gewest; deze en nog zo vele andere wensen en verlangens leven steeds bij mij, bij het college van Burgemeester en Wethouders en bij u, leden van de Raad. Dit alles mag niet tot onze geliefde wensen blijven behoren, maar zal op niet al te lange teimijn verwezenlijkt moeten worden; wij allen willen hiervoor onze beste krachten geven. Wij allen zijn mensen, behept met fouten en gebreken; dit geldt voor ieder van ons, want wij zijn geen supermensen; laten wij proberen om te worden zoals wij in feite zouden moeten zijn. Teleurstellingen zijn ook mij niet gespaard gebleven; wij hebben een en ander betreurd en vonden dit erg jammer, zeer zeker voor de groep, die wij in uw Raad vertegenwoordigden. Mijnheer de Voorzitter, ik meende het hierbij te moeten laten, doch ik wil niet eindigen alvorens u en al de andere leden, ook namens mijn echtgenote, hartelijk dank te zeggen voor de vele gelukwensen en praktische geschenken door u aangeboden. U hebt allen deze dag voor mij, mijn echtgenote en onze fractie tot een onvergetelijke gemaakt; een en ander heeft mijn stoutste verwachtingen overtroffen en ik kan een en ander moeilijk onder woorden brengen. Ik spreek dan ook de wens uit dat de goede God u en mij de kracht geve om nog heel veel voor onze plaats, waarvan de zorgen aan u en ons zijn toevertrouwd, te doen. Moge daar vrede en welvaart heersen. Dit zij u, Burgemeester, het college van Burgemeester en Wethouders en uw Raad van harte toegewenst en ik hoop hier nog vele jaren als nestor getuige van te mogen zijn. Dat uw college volledig aanwezig heeft willen zijn werd door mij op zeer hoge prijs gesteld; ook hiervoor hartelijk dank. De heren de Koning, Goverde en Eland zeg ik gaarne dank voor de tot mij 1 gesproken woorden. Het spijt mij, dat de heer Eland op deze dag enige minder mooie woorden heeft geuit; van hetgeen ik in het intervieuw heb gezegd, neem ik 1 echter geen woord terug. Ik vind het heel onverstandig van de heer Eland om daarop in te gaan0 De Secretaris, die mede namens de ambtenarenvereniging tot mij sprak, dank ik voor zijn vriendelijke woorden aan mijn adres. 16. Sluiting.

Raadsnotulen

Zevenbergen: 1930-1996 | 1960 | | pagina 76