D
De heer Grootenboer heeft een schriftelijke vraag ingediend voor deze raads
vergadering. De bedoeling van deze tijdige indiening geeft ons gelegenheid ons
inzicht hierover kenbaar te maken.
De vraagt heeft enkele aspecten.
1de pers heeft zich met de kwestie van de voorgenomen overplaatsing van de
Waterleidingmaatschappij Oudenbosch bezig gehouden.
2. gevraagd wordt of de Burgemeester v<5c£r of tegen overplaatsing gestemd heeft.
3. de mening wordt geuit, dat een zo belangrijke zaak wellicht ook de gemeente
raden, althans de colleges van B. en W. aangaa^C"
4. welk standpunt hebben B, en W. ingenomen.
Ons college stelt zich up het standpunt, dat er geen enkel bezwaar tegen
bestaat deze zaak in een openbare vergadering van de Raad te behandelen.
Artikel 29 van de statuten der maatschappij bepaalt o.a., dat de gemeenten
in de vergadering dier maatschappij worden vertegenwoordigd en het stemrecht na
mens haar uitgeoefend door de Burgemeesters of hun wettige vertegenwoordiger.
Als de Burgemeester optreedt namens de gemeente, dan dient ervan uitgegaan te
worden, dat diezelfde gemeente recht heeft om te weten wat zich in de vergaderin
gen van deze maatschappij afspeelt.
Eveneens bepaalt artikel 1dat de maatschappij gevestigd is te Oudenbosch.
Kennelijk bedoelt dit artikel dus, dat het kantoor enz. in Oudenbosch thuis
hoort. Trouwens, de slagader van het bedrijf, de waterwinning ligt in Oudenbosch.
Kort samengevat heeft zich het volgende voorgedaan.
1. In december 1953 stelde de Raad van Commissarissen'voor zich uit te spréken
voor het stichten van een nieuw hoofdkantoor in de gemeente Breda. Het voorstel
wat ook nog inhield het benoemen van een commissie om de aangelegenheid met
de Raad van Commissarissen te bestuderen werd verworpen. De Raad van Commis
sarissen nam maatregelen om in de jaren 1956-1958 met de bouw van de nieuwe
complexen in Oudenbosch te kunnen beginnen.
2. In 1955 deed de Raad van Commissarissen opnieuw een voorstel tot benoeming
van een commissie ad hoe, welke met de Raad van Commissarissen zou overleggen
over verplaatsing naar Breda. Op 24 juni 1955 werd dit voorstel teiAweede male
verworpen. De vertegenwoordiger van Zevenbergen verzocht nu met grote spoed
het besluit van 1953 uit te voeren, (dus bouwen in Oudenbosch) hetgeen de Raad
van Commissarissen toezegde
3» Ondanks dit positieve, in grote meerderheid genomen besluit, deed de Raad van
Commissarissen eind 1955 opnieuw een poging de aandeelhouders te winnen voor
vestiging te Breda.
Er werd nu een commissie ingesteld om de eventuele noodzaak nader te be
studeren. Deze commissie was samengesteld uit de Burgemeesters van Oudenbosch,
Dongen, Hooge en Lage Zwaluwe, Sprang-Capelle, Werkendam, Nieuw-Vosseneer en
Zevenbergen. Hierbij zij opgemerkt, dat een deel van deze commissie nog geen
standpunt over deze verplaatsing had bepaald.
4. Na besprekingen en inwinnen van deskundig advies van prof. mr. D,Simons, kwam
deze laatste, na ampele bestudering, tot de conclusie, dat geen enkel belang
overplaatsing van Oudenbosch naar elders, noodzakelijk of zelfs maar gewenst
maakte.
Alle commissie-leden schaarden zich unaniem achter dit standpunt en deel
den dit schriftelijk mede aan de Raad van Commissarissen.
5. De Raad van Commissarissen bracht op dit rapport een nota uit en het lid van
deze Raad, de Burgemeester van Oudenbosch, bracht op deze nota een minder
heids-nota uit.