-1109-
71HBT 70QBS3ÜBL TOT TiSdSffiilINÖ ESNBR Vgftrirmtt_
llITG.Aia 7IDC3IL II, ABTrTIBA -Tf>.ro::voT
(NAK3URINS- 7 AH FIIMS
Burgemeester en Wethouders deelen mede,dat in de gemeenten,welke
o.eel u-it maken van de Yereeniging van koord-Brabantse he en Limburgsche
u-emeenten voor gemeenschappelijke filmkeuring,alle films,welke worden
vertoom,krachtens een vergunning ex artikel 1 der Bioscoopwet,door de
/.atholieke filmkeuring moeten zijn nagekeurd.
Deze nakeuring van films steunt op een gemeentelijke verordening,
■b^er goedkeuring van den Kroon door de gemeenteraad vastgesteld.
Zij stellen den Raad voor een dergelijke verordening vast te stellen'
overeenkomstig overgelegd ontwerp-besluit
Zonder hoofdelijke stemming wordt met algemeen*® stemmen dienover
eenkomstig besloten(zie dossier -1 .756.1 6)
VII. jgT 700B1ISL TOT 7Aft TOTALLING 33N3R 73R0RDHr
kill TOT B3PALIN1 7AI' 1ST 73RL3I IT7VILJI 177'iS - - I
plJJj'Jatk VM uR'l1 HOHUULciKLD 7ooft HST i.AflftS r.T^ffp-
TOS"TT-MM SEMSiM.
sn Wethouders deelen mededat,nadat de gemeentelijke
oevoegdheid tot het vaststellen van schoolgeldverordeningen voor het
jjager Qnaerwijs was te niet gedaan,tijdens de bezetting van ons land
werd vastgesteld het (tBesluit schoolgeld Lager Onderwijs IQ44"
Dit besluit werd echter bij artikel 15 van het besluit Bezettingsmaatre
gelen voorlopig geschorst,zoodat schoolgeldheffing voor het Lager Onder
wijs nadien niet meer me ge lijk was.
Het Koninklijk besluit 20 November 1945 (Staatsblad 291 houdende
vaststelling van het tijdelijk besluit schoolgeld Lager Onderwijs,geeft
thans opnieuw bevoegdheid om schoolgeld te heffen,echter alleen voor
schoolgeld jaren op of na 1 April 1945 aangevangen.Over de schoolgeld
jaren, welke na 30 Juni 1942 doch voor 1 April 1945 zijn aangevangen,mag
geen schoolgeld worden geheven; ter compensatie van het hieruit voor
de gemeente ontstane nadeel wordt echter een rijksbijdrage verstrekt.
Krachtens het bepaalde in het 4e lid van artikel 8 Izsan het nieuwe
besluit,kan de raad door het vaststellen van het vermenigvuldigingscij-
fer bepalen,dat meer of minder dan de bedragen, in het besluit vermeld
verschuldigd is.Bij de vaststelling van het vermenigvildigingscijfer
moeten echter de in het kapxai&B besluit bepaalde maxima em minima in
acht genomen worden.
In de circulaire izsan den Minister van Binnenlandsche Zaken d.d.
7 December 1945>wordt erop gewezen,dat/inxhet Lager Onderwijs en het
Voortgezet Lager Onderwijsin steunbehoevende gemeenten het vermenigvul-
digingscijfer op tenminste twee zal moeten worden ge steld,aangezien het
in het besluit voor deze takken van Onderwijs voorkomen^ttarief,de helft
beloopt van het tarief,dat als normaal kan worden aangemerkt.Het school
geld tar ie g-, voor het uitgebreid lager onderwijs kan in het algemeen als
normaal worden beschouwd.In verband hiermede is het wenschelijk- zoo
schrijft genoemde Minister dan verder- dat indien voor het gewoon en het
voortgezet lager onderwijs een hooger vermenigvuldigingscijfer dan twee
wordt vastge steldvoor het uitgebreid lager onderwijs het vermenigvuldi
gingscijfer zoodanig wordt bepaald,dat de schoolreldbedragen zich zullen
verhouden als 2: 3.
Overigens behoort bij het vaststellen van het vermenigvuldigingö-
cijfer rekening mede gehouden te worden,dat het schoolgeld slechts mag
zijn een tegemoetkoming in de kosten van het onderwijswelke voor rekening!
der gemeente blijven.
Aangezien het tengevolge van de abnormale omstandigheden zeer moei-lj
lijk is,zich op het oogenblik een voorstelling te vormen,van de opbrengst j
van het schoolgeld (men denke hierbij vooral aan de schommelingen die
zich hebben voorgedaan en zich nog zullen voordoen bij de aanslagen in
de belasting) is het evenzeer nagenoeg onmogelijk om vast te stellen of
de opbrengst werkelijk slechts zal zijn in de last der gemeente blijvende