921
Overeenkomstig artikel 23 van genoemde Bouwverordening is
de aanvrager op 10 December 1938, dus binnen den bepaalden termijn
van een maand in beroep gekomen bij den Raad, Ingevolge het vierde
lid ban meergenoemd artikel der Bouwverordening werd adressant in
de gelegenheid gesteld op 20 December 1938 zijn beroepschrift monde
ling, ten overstaan van het College van B. en W. toe te lichten.
BlijkeHs het overgeifêegde proces-verbaal werd daarvan echter geen
gebruik gemaakt. Aangezien insde toen bestaande omstandigheden geen
wijziging is gekomen, stellen zij den Raad voor onder handhaving
der bestreden beslissing, op het beroep afwijzend te beschikken.
Beslotens wordt met algemeene stemmen overeenkomstig het
voorstel van B. en W. (zie dossier: -1,778,511).
XVI HET VOORSTEL TOT HERZIENING VAN HET RAADSBESLUIT DD. 28
November 1938 (BIJZïGïNg LËGESVSRóRDEIJÏHg. Aa&ÏSüMïbKTbtj
N. WELSTANDSTOEZICHT).
B. en W. deelen mede, dat blijkens overgelegd schrijven
Ged. Staten dezer Provincie bezwaar maken tegen de vastgestelde wij
ziging der legesverordening o.m. voor zooveel betreft splitsing van
bouwaanvragen die wel en die niet aan het welstandstoezicht behoeven
te worden onderworpen. In hunne gedachtengang hadden zij kleinere
bouwwerkjes, keukens e.a. alsmede bouwwerken niet vanaf de straat
zichtbaar buiten het toeitcht willen laten. Hoewel de mogelijkheid
van splitsing door G.S. niet geheel ontkend wordt achten zij het
onbillijk de kosten van het welstandstoezicht uitsluitend te ver
halen op hen wier aanvragen aan dat toezicht worden onderworpen,
omdat dit toeiicht in de eerste plaats geschiedt in het belang der
omliggende perceelen eh slechts in mindere mate in het belang van
den aanvrager zelf.
Zij geven daarom in overweging de noodzakelijke verhooging
der legesgeiden te vinden door verhoogde heffing op alle bouwwerken,
waarbij nimmer meer dan 5%o der bouwkosten mag geheven worden. Vol
gens een opgezette berekening over 1938, hebben de legesontvanggst-
sten van bouwaanvragen volgens de vigeerende verordening bedragen
445.-, en zouden de kosten van het welstandstoezicht over dat
jaar hebben bedragen 129,75. Teneinde nu deze kosten geheel te
loinnen dekken zou in totial geheven moeten worden 574,75. Ged.
Staten berichten echter dat er rekening mede dient te worden gehoude
dat, behoudens bij zeer geringe bedragen, nimmer meer dan 5%o aan
leges mag worden geheven.
Uit een berekening van B. en W. blijkt dat de opbrengst bij
een heffing van 5%o en rekening houdende met een minimum van 1.-
en een maximum van 70.- over 1938 bedragen zou hebben 480.-
dus slechts 35.- meer dan bij de huidige heffing. De wijziging
der verordening in heffing van 5$o zal dus voor de bouwers geen
noemenswaardige kosten met zich brengen, doch een billijker verdee
ling der kosten zal wel een gevolg zijn. De vraag blijft echter of
de Minister met deze, althans volgens Ged. Staten, maximumheffing,
zal genoegen nemen, daar alsdan n.l. slechts een klein gedeelte der
kosten van het welstandstoezicht zal worden verhaald. Desalniette
min stellen B, en W. den Raad voor in het vervolg de leges op bouw
vergunningen te heffen van de Bouwkosten en haar te bepalen op 5%ot
met een minimum van 1.- en een maximum van 70,-. Thans be
draagt het maximum 50»- terwijl de minimum kosten van het welxia-
standstoezicht per bouwwerk bedragen 18,75,
Met algemeene stemmen wordt besloten overeenkomstig het voor
stel van B. en W. (zie dossier: -1.718,7).