-
- 993 - '£y
Blijkens schrijven van den C.d.K. d.d. 7 Maart 1939
Ag nr 9, Ie afd,acht de Minister van Binnenlandsche Zaken
wijziging van art. 6 der verordening, döor opname van de bepaling:
"bij benoeming van een capitulant of een gewezen capitulant
"worden voor periodieke vetohooging niet medegeteld zes van de
"dienstjaren, doorgebracht bij de Kon. Maréchaussee of de
"politietroepen"
Het Georg. Overleg is ter zake gehoord en kan zich
héBrmede vereenigen,. Zij stellen dan ook voor de verordening
opnieuw vast te* stellen met wijziging van art. 6 door invoeging
van 'n nieuw lid als hierboven omschreven.
Dit voorstel wordt aangehouden in verband met de beslidding,
genomen ten aanzien van agenda-punt III onder de ingekomen stukken.
Tijdig voor Mei1940 zal deze aangelegenheid opnieuw onder
de oogen worden gezien, (zie dossier -2.07.55
XI. HET VOORSTE! TOT HET OPNIEUW AANGAAN VAN
EEN è5K5nINg-cOtfRANI -óVSrEEïTNoMg I £>S
N.V. BAflig Yoük NEDERLANDsCHE GEMEENTEN TE
Ts-GraYËNkagïï:
Burgemeester en Wethouders deelen mede, dit, aange
zien de Joopende rekening-courant-overeenkomsten met de N.V. Bank
voor Nederland3che Gemeenten te 's-Gravenhage op 31 December A.s.
zal expiree.uren, het noodig zal zijn, teneidde in de behoefte
aan kasgeld voor 1940 te kunnen voorzien, nieuwe overeenkomsten
te sluiten.
Blijkens haar schrijven d.d. 13 December 1939
n2 9390 v.H. is de Bank voor Nederlandsche Gemeenten bereid,
het crediet voor de gewone uitgaven te bepalen op 160.000.—
en voor de Rijkskosten op 24.000.—
Zij stellen den Raad mitsdien voor, te besluiten a
overeenkomstig overgelegde ontwerpen.
Met algemeene stemmen wordt dienovereenkomstig besloten, bij
het navolgend besluit, (zie dossier -2.07.352.626).
XIIHET VOORSTE! TOT VASTSTELLING VAN HET BEDRAG
BEDOELD IN aM.IÖI. 5'eLÏD DEft LAGER onderwijb-
WET 1920. VOOR KrfT JAAR 194Ö BIJZONDER GEWOOU
LAgER- Elft MJZotiDSR -JITGESBEID IAQQÏÏ OUDERWIJS)
Burgmmeester en Wethouders deelen mede, diatolgens
het bepaalde in art, 101, 5e lid, der l.O.wet 1920alkenjare in
gevolge de vaststelling van de begrooting het bedrag per leerling
voor de bijzondere scholen, door den Raad moet worden vastgesteld.
Dit bedrag behoort te worden bepaald op het bedrag j
dat voor de leerlingen der openbare scholen beschikbaar zou wor- f
den gesteld, indien dergelijke scholen door deze gemeente in
stand worden gehouden. Verder behoort als maatstaf te worden
genomen een bedrag, hetwelk voldoende moet worden geacht voor
de redelijke behoefte eener nnrmale school in de gemeente.
Op de begrooting 1939 werd als zoodanige geraamd
voor het 1.Onderwijs f 6.-- en voor het U.L.O. f 16»-- per
leerling.
Zij stellen den Raad dan ook voor dienovereenkomstig
voor het bedrag per leerling voor het jaar 1939 vast te stellen
als volgt:
«fHTT 9?
I
3É