I—BH
pOC)-^
Mijnheer de Voorzitter, ik heb het nu toch over den stlmn^Het
zij mij vergund enkele opmerkingen te maken naar aanleiding van I
het schrijven van den heer Schmitz in onze vaan 23 Februari 193^*
Door den heer Schmitz wordt geschreven over den bijval die van
Unnik jain ontvangst had te nemen van de andere raadsleden omdat
van Unnik zou gezegd hebben „Rerum Novarum®is heel mooi, maar
daar hebben wij in Zevenbergen niets aan"
Dat is gemeen van den heer Schmitz want hij weet, dat wij zoo
lang onze Organisatie bestaat, niet anders doen dan te trachten
de beginselen van Rerum Novarum in onze samenleving tot grondslag
te krijgen, doch de Heer Schmitz weet ook, dat er tusscben op te
scheppen en iets te verbeteren nog een groot verschil is. De Heer
Schmitz weet, dat hij van Unnik nog nooit voor is geweest wanneer
er werkelijk iets te doen was voor de arbeiders. Maar van Unnik
denkt er niet aan om bij de menschen de gedachte te wekken, dat
er op 't terrein van den steun nog heel wat te verbeteren is als
verbetering onmogelijk is.
Dat is de menschen steenen voor brood gevenj dat is de menschen
armer maken en dat laat ik aan den heer Schmitz over. Wordt de
heer Schmitz xxxwxand niet wat verwaand als hij het heeft over
spaarbankboekjes van f100.en tusschen haakjes zegt (door
mijn actie is dit onrecht inmiddels opgehouden)Heeft dat on
recht bij het gemeentebestuur bestaan Of bedoelt de heer
Schmitz dat hij bij het burgerlijk armbestuur dat „onrecht" heeft
ongedaan gemaakt. De heer Schmitz zegt, dat hij verschillende
malen heeft geageerd tegen den lagen steun. Hij had er bij moeten
schrijven, dat hij heeft bereikt, in plaats van verhooging, ver
laging van den steun, want zoo dikwijls dat de heer Schmitz om
verbetering vroeg, werden anderen daardoor geprikkeld en het re
sultaat is, dat de heer Schmitz zeggen kan, dat de steunverlaging
vervroegd is door zijn tactisch optreden. De Heer Schmitz zegt,
dat van Unnik het met hem eens was, datvde steunverlaging niet
moest ingevoerd worden, doch daarna moest hij de handeling van
B.en W. goedkeuren. Dat is zoo gemeen mogelijk voorgesteld.
Hoe His de werkelijkheid
Ik was de eerste die tegen de steunverlaging was opgekomen en
ik meen, dat ik zeggen mag met veel meer argumenten dan de heer
Schmitz, en meer steekhoudend. Sen der argumenten van den heer
Schmitz was, dat hij kon begrijpen, dat de arbeiders niet wilden
werken aan de werkverschaffing en de steunbedragen waren te klein
en de Voorzitter heeft daarop gereageerd door te zeggen:„Juist
mijnheer Schmitz, de steunregeling is te hoog tegenover het loon
Nooit is door mij de handeling van B.en W. goedgekeurd, want ik
betreur het nog dat de steun verlaagd is en als ik een middel kan
vinden om de oude steunregeling terug te krijgen dan zou ik dat
zeker niet onbeproefd laten.
Maar wat ik heb gezegd, dat is dat ik, ondanks dat ik het niet
met B.en W. eens kon zijn, respect kan hebben voor den durf dat
B.en W. met dat voorstel waren gekomen. Dat is toch niet hetzelf
de als de handelwijze goedkeuren en dus met de verlaging van den
steun accoord gaan. Ten slottehiog een opmerking.
De Heer Schmitz begint met zijn schrijven over „Rerum Novarum
en eindigt met de arbeiders aan te sporen lid^te worden van de
K.D.P. Of de heer Schmitz is een huichelaar, of hij begrijpt noch
„Rerum Novarum", noch het vasten-mandement van onze Bisschoppen,
want in beide wordt de eenheid der R.K. als een groot goed en als
noodzakelijk beschouwd.
Spreker citeert hierna een passage uit de Maasbode (welke de
heer Schmitz zoo gaarne pleegt aan te halen) van 7 Maart 1934»
van de hand van Mr. Romme, luidende als volgt: „Het zijn vooral
de oppervlakkige lafaards en de geestelijke slaven onder ons, zij
die niet anders kunnen en zij die niet anders knmix durven dan
achter de £e9stel i Ike mode-van-den-dag aandraven, die de gedacnte
van een Neferlandsche Katholieke volkseenheid gaarne weggrinneken.