- 8 -
9Beslissing op het verzoek om planschadeveraoeding inzake perceel sectie
G nr. 3325 als gevolg van het bestemmingsplan Buitengebied Woensdrecht-
West.
Stuknr. 91.126.
De heer Konings deelt mee dat de PvdA-fractie van mening is dat zij niet
over de vereiste deskundigheid beschikt om te kunnen beoordelen of hier al
dan niet sprake is van planschade. Aangezien de raad in 1973 een procedu
reverordening Planschadevergoeding in het leven heeft geroepen, stelt hij
voor de Schadebeoordelingscommissie te laten onderzoeken of hier inderdaad
sprake is van planschade.
Wethouder Schuurbiers betwijfelt of het zinvol is om het verzoek van de
heer Verwer aan de commissie voor te leggen, omdat de heer Verwer over het
geheel gezien juist meer mogelijkheden heeft gekregen.
De heer Konings antwoordt dat dit de zienswijze is van het college, maar
hij vraagt zich af wie van de raadsleden kan bepalen of hier sprake is van
planschade. Aangezien hij het zelf niet kan beoordelen, stelt hij voor
deze kwestie aan genoemde commissie voor te leggen om later aan de hand
van een rapportage een standpunt in te nemen.
De voorzitter informeert of de heer Konings deze verordening kan produ
ceren.
De heer Konings antwoordt dat de verordening bij de stukken ter inzage
heeft gelegen.
De heer Van Loon verwijst naar artikel 3, lid 1b.
De heer Bosman merkt op dat het geen verplichting is, maar een mogelijk
heid.
De voorzitter citeert artikel 3, lid 1:
"Binnen twee maanden na ontvangst van het verzoek besluit de raad:
a. hetzij dat het verzoek niet betrekking heeft op beweerde schade voor
vloeiende uit het bestemmingsplan en daarom wordt afgewezen;
b. hetzij dat het verzoek wordt toegezonden aan de commissie met opdracht
tot het uitbrengen van advies terzake.
Br kan dus zonder de commissie te raadplegen een uitspraak van de raad
komen dat het niet betrekking heeft op beweerde schade voortvloeiende uit
een bestemmingsplan. Niet duidelijk is of hier gedoeld wordt op de uit
spraak: "er is geen schade", of op de uitspraak: "het verzoek gaat niet
over schade ex een bestemmingsplan".
De voorzitter denkt dat het mogelijk verstandiger is om de zaak opnieuw in
BenW te bekijken om te achterhalen wat precies de bedoeling is van artikel
3.
De heer Beekhuiizen deelt mee dat BenW de mogelijkheid hebben om te kiezen
voor het een of het ander, aangezien de zaak naar zijn mening helemaal
duidelijk was, hebben BenW voor het een hebben gekozen en dat heeft gere
sulteerd in het onderhavige voorstel. Zodra het college hieraan zou hebben
getwijfeld zou het door de heer Van Loon genoemde artikel aan de orde zijn
gekomen.
De heer Van Loon vraagt zich af wat erop tegen is om deze kwestie aan de
betreffende commissie voor te leggen.
De heer Van Strien deelt mee dat de CDA-fractie voorstelt om de zaak nog
eens zorgvuldig in het college te bekijken en volgende maand opnieuw in de
raad te brengen. De CDA-fractie vindt het niet nodig vindt om extra geld
uit te geven voor het inschakelen van de Schadebeoordelingscommissie.
De heer Bosman deelt mee dat de AWB-fractie zich hierbij kan aansluiten.
De heer Bornet deelt mee dat het niet de bedoeling is van de PvdA-fractie
om extra kosten te gaan maken, doch in dit geval gaat het erom of hier
sprake is van planschade ja of nee. De gevoelens van het college en een
groot deel van de raad wijzen in de richting dat hier geen sprake is van
planschadeDe PvdA-fractie meent echter dat hier wel degelijk sprake kan
zijn van planschade en dat hier niet de kennis aanwezig is om dit te te
kunnen beslissen.