-5-
1 -*■ Aanvulling op het onteigeningsbesluit en informatie omtrent het project
VerzorgingshuisStuknr. 88.107.
De voorzitter heeft er geen bezwaar tegen wanneer in de beschouwingen ook
agendapunt 12 wordt betrokken.
De heer Beekhuijzen vraagt om in begrijpelijke taal uit te leggen wat de
bedoeling is van de voorstellen. Hij krijgt de indruk dat men met
aanvullingen op het raadsbesluit van augustus 1988 alsnog wat tracht recht
te zetten. Toen is er een principiële beslissing genomen en hij verwacht
dat die nu ook weer zal worden genomen door zijn fraktie, maar de vorige
keer is gezegd dat Arob niet van toepassing was. Nu wordt de mogelijkheid
van Arob weer wel in beeld gebracht. Het college gaat zich indekken door te
stellen dat artikel 18 van de Onteigeningswet waarschijnlijk niet van
toepassing verklaard zal kunnen worden. Van de Raad van State dient het
college de restrictie inzake Arob-procedure alsnog aan te passen. Hij
informeert naar de zin van dit alles.
De heer Meeuwisse deelt mede dat zijn fraktie min of meer is teleurgesteld
door de informatie die tot nu toe van het college is ontvangen. De vorige
raadsvergadering is een besluit tot onteigening genomen. Tot die
vergadering is door het college de raad voorgehouden dat ten eerste voor
het perceel na het raadsbesluit een vervroegde uitspraak door de rechter
over onteigening is te verwachten waardoor de gemeente het perceel in
eigendom zou verkrijgen. Ten tweede zou na de goedkeuring van het raads
besluit door de Kroon, de schadeloosstelling worden vastgesteld. Dit blijkt
nu een verkeerde voorstelling van zaken te zijn. Blijkens het voorliggende
raadsvoorstel kan na het raadsbesluit alleen verzocht worden aan de
rechtercommissaris een commissie van deskundigen te benoemen die de
situatie van het te onteigenen perceel opneemt. Na goedkeuring van de Kroon
is de gemeente verplicht een minnelijk aanbod aan betrokkene te doen waarop
betrokkene nog in de gelegenheid wordt gesteld om zich hierover te beraden.
Indien zulks niet tot overeenstemming zal leiden, dan kan pas naar de
mening van zijn fraktie de rechterlijke procedure worden gestart. Door deze
voorstelling van zaken zal de bouw naar zijn mening vermoedelijk enigszins
vertraagd worden. Hij verlangt antwoord op de volgende vragen:
Is het juist dat het college niet juist was geïnformeerd in deze materie en
wat zijn de konsekwenties voor het verzorgingshuis met betrekking tot de
bouw en eventuele subsidie.
De voorzitter antwoordt ten aanzien van de heer Beekhuijzen aangaande zijn
opmerking over de Arob-procedure dat de discussie de vorige vergadering
geen betrekking had op de Arob-abele beslissing van G.S. tot het afgeven
van een verklaring van geen bezwaar. De vorige vergadering ging het
uitsluitend over de vraag of er een termijn van een aantal dagen in acht
genomen moest worden voordat tot een hoorzitting kon worden overgegaan. Dit
is thans in het geheel niet aan de orde, ook de vorige vergadering is thans
in het geheel niet aan de orde, ook de vorige vergadering niet maar het
werd er toen bijgehaald onder verwijzing naar de wet Arob. Nu is aan de
orde dat bij nadere navraag de Raad van State het nuttig acht voor alle
veiligheid extra juridische zekerheden in te bouwen in het onteigenings
besluit. In de Staatscourant staan in bijna elk exemplaar dergelijke
aanvullingsbesluiten omdat dit het gevolg is van recente jurisprudentie die
nog niet eerder in handboeken verwerkt kon worden, zodat gemeenten die
geconfronteerd worden met de noodzaak tot onteigeningen niet weten dat dit
thans het verlangen van de hogere administratieve rechter is. Er wordt
alleen maar een veiligheidsklep ingebouwd voor het geval er alsnog een
Arob-procedure aanhangig gemaakt wordt tegen een verklaring van geen
bezwaar van gedeputeerde staten. De betekenis van deze juridische
formulering spreekt overigens voor zich.
Ten aanzien van agendapunt 12 is van de advocaat vernomen dat het niet
strikt noodzakelijk is dat er een apart raadsbesluit tot het voeren van een
rechtsgeding inzake de onteigening is, maar het kan door de rechter worden
geeist. Het college meende dat zulks voor zich zou spreken, maar soms wil
de rechter een uitdrukkelijke uitspraak van de raad zien. Hier is niets op
tegen omdat zulks ook de bedoeling van de raad is geweest.