.De voorzitter antwoordt dat de minister inderdaad in de brief aan gedeputeerde staten artikel 39 W.R.O. niet noemt. Dit komt omdat artikel 39 W.R.O. pas aan de orde kan komen als artikel 37 WRO wordt toegepast. De vraag die gesteld wordt aan gedeputeerde staten is of gedeputeerde staten van plan zijn om artikel 37 toe te passen. Gedeputeerde staten antwoorden dan dat zij deze zaak van dusdanig kennelijk rijksbelang vinden dat zij daarin geen aanleiding zien om een aanwijzing te geven. Gesteld is verder dat wij aan dit voorstel een betere kans hebben gegeven. Dit is ten dele waar. Persoonlijk was spreker ook van mening dat de minister niet gemakkelijk de AROB procedure zou kunnen winnen wanneer hij helemaal geen gehoor zou geven aan de suggestie van de raad van de gemeente Woensdrecht. Dit heeft de minister nu wel gedaan en dit kan toch worden aangemerkt als een succes, maar dan wel tussen aan halingstekens. De minister heeft toch aan gedeputeerde staten gevraagd of zij de weg willen gaan van de raad van Woensdrecht. Onzeker was wel of gedeputeerde staten daarop ja zouden zeggen; spreker had gehoopt van wel, doch het niet zonder meer verwacht. Overleg heeft niet plaats gehad tussen ons college en gedeputeerde staten over hoe hard hun standpunt was. Uit het advies van de R.P.C. 1984 meende spreker te kunnen afleiden dat er nog wel mogelijkheden zouden kunnen zijn omdat je zou kunnen stellen dat de opvatting van gedepu teerde staten mede was ingegeven door het feit dat ze met de raad van Woens drecht toch niet tot het einde zouden kunnen komen, dus een mogelijkheid dat gedeputeerde staten ja zouden zeggen was aanwezig. Het is overigens niet on begrijpelijk dat gedeputeerde staten deze weg zijn gegaan. Hun standpunt is zeer principieel. Defensiezaken zijn een nationale aangelegenheid en daar heeft de minister zelf zijn maatregelen voor te nemen, daar vindt het provin ciaal bestuur zich in eerste instantie niet toe geroepen. Het feit dat de gemeenteraad van Woensdrecht zegt, gedeputeerde staten geef ons maar een aan wijzing dat hoeft voor gedeputeerde staten geen beslissend motief te zijn om van het door hun ingenomen principiële standpunt af te stappen. Gedeputeerde staten behoeven niet het advies van de raad van Woensdrecht te volgen. De raad kan zelf de nodige planologische maatregelen nemen en hebben daar gedeputeerde staten in het geheel niet voor nodig. De vorige vergadering is aan de orde geweest of de minuster aan gedeputeerde staten zou gaan vragen of zij een aan wijzing aan de gemeente Woensdrecht zouden doen, hetgeen dus wel is geschied. De mogelijkheid van artikel 38 W.R.O. is inderdaad bekeken. De juridisch adviseur heeft daarover een opvatting. Sprekers persoonlijke opvatting, dus niet namens de wethouders, is dat het juridisch wel waar moge zijn, maar dat het hoogstonwaarschijnlijk is dat je hier nog mee aan een eind kunt komen. Het besluit van 15 november was juridisch een vreemd besluit, gesteld is wij doen het niet zelf, maar dwing ons maar om een besluit te nemen. Men kan dus stellen, waarom deze omweg. Dit besluit is genomen omdat de raad bang is dat artikel 66 zou worden toegepast. Maar de raad had op dat moment ook zelf het besluit kunnen nemen, een voorbereidingsbesluit te nemen en het bestemmings plan te wijzigen. De situatie beveelt een zodanig besluit te nemen en er had niet gevraagd behoeven te worden om een aanwijzing. Bestuurlijk juridisch ge zien een wat vreemde omweg, psychologisch gezien een begrijpelijke omweg. Maar als we nu nog een weg erbij creëren door de minister te vragen gedepu teerde staten te dwingen dat gedeputeerde staten ons dwingt een besluit te nemen is die methode wel erg onwaarschijnlijk. Dit kan een aanleiding zijn voor de minister om toepassing te geven aan artikel 66 W.R.O. en bovendien als men die methode in een AROB procedure als mogelijkheid aanvoert zal de AROB rechter naar verwachting daarmede niet instemmen omdat niet gesteld kan worden dat dit een redelijk verlangen is dat sterker is dan het verlangen van de minister om toepassing te geven aan artikel 66 om aan de onzekerheid van de planologische maatregelen een eind te maken. Bovendien speelt het tijdsprobleem bij artikel 38 nog meer dan bij artikel 37.

Raadsnotulen

Woensdrecht: 1922-1996 | 1985 | | pagina 126