NIEUWJAARSTOESPRAAK 1983 Mevrouw, heren leden van de raad Nu wij voor het eerst in 1983 als gemeenteraad bijeen zijn bied ik u gaarne mijn beste wensen aan voor uw functio neren als raadsleden, voor uw persoonlijk welbevinden en dat van uw gezin. Ik denk dat wij allen bij de uitwisseling van nieuw jaarswensen dit jaar een vage bijgedachte hadden, zo van: er zal wel niet veel van terecht komen. Soms klinkt nog de stem van een profeet, die licht ziet in de verte - maar het merendeel van de voorspellers is onrustbarend somber. Aller wegen groeit het vermoeden, dat we gevoelig veel gewin van onze welvaartsstaat blijvend zullen moeten inleveren. Na jaren van sterke inkomensstijging doet zich allerwegen een duide lijke inkomensdaling gevoelen, velen zien zelfs het moment naderen, dat zij van het thans geldende minimum inkomen of zelfs van minder rond moeten komen. Dat betekent afstand doen van veel wat tot nu als onvervreemdbaar recht werd er varen en erkend. En dat roept spanningen op in het persoon lijk en maatschappelijk leven, die we bepaald niet mogen onderschatten. Juist echter onder zulke omstandigheden is er reden te over elkaar alle goeds toe te wensen, niet alleen omdat dat goeds niet vanzelf ons zal toevallen, maar ook omdat we aldus tegenover elkaar tot uiting brengen, dat wij aan dat goeds voor anderen willen meewerken. De economische recessie gaat uiteraard de gemeente als zodanig ook niet voorbij. Vermindering van uitkeringen uit het Gemeentefonds, niet verhoging van de gemeentelijke belastingen en (gematigd) doorg-aan van de inflatie haalt de rek uit ons budget, waardoor we nog slechts met gebruik making van reserves belangrijke nieuwe dingen tot stand kunnen brengen; en als de reserves op zijn, lijken er de eerstkomende jaren geen grote projecten meer mogelijk. Dat lijkt me voor politieke partijen, die immers van nature uit zijn op vernieuwing van de samenleving, maar moeilijk te verteren. Ook echter - en daar wil ik nu eens bijzonder aandacht voor vragen - bestaat een reëel gevaar van overbelasting van het ambtelijk apparaat. Dat apparaat wordt wegens geldge brek al lang niet meer uitgebreid, maar de taken nemen wel steeds toe. Met de regelmaat van de klok verschijnen nieuwe wetten die een nog niet overzienbare hoeveelheid werk mee brengen. Ik noem er enkele: de wet geluidhinder, de Afval stoffenwet, de Kampeerwet, de LeegstandswetHier verdient ook vermelding de aandrang om tot een bouwregistratie-verorde- ning te komen. Waar halen onze ambtenaren, druk bezet reeds met de "oude" taken, de tijd vandaan om zich in de nieuwe materie in te werken? Er wordt in die wetten kwistig gestrooid met eisen en procedures, zonder dat men zich schijnt te hebben gerealiseerd, dat er ook mensen moeten beschikbaar zijn om het allemaal uit te voeren. De nagestreefde doelen zijn natuur lijk heel redelijk, maar ik heb vaak de indruk, dat men mikt op een volmaaktheid, welke zeker bij een neergaande economie

Raadsnotulen

Woensdrecht: 1922-1996 | 1983 | | pagina 9