a® Verzoek van 9 raadsleden d«d«13 november 1974 tot interpel
latie van het college van burgemeester en wethouders inzake
de veestal van H.van Opstal aan de Zuidgeest,
b. Voorstel tot het voeren van verweer inzake gerechtelijke
procedure. Nr.1704. 56e wijziging gemeentebegroting 1974.
De voorzitter verwijst naar de antwoordnota van burgemeester en
wethouders van 20 november 1974.
De heer Lenselink geeft aan dat ingevolge de bepalingen in de
gemeentewet de raad het hoofd is van de gemeente» met daarnaast
het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester.
Burgemeester en wethouders zijn verantwoording schuldig aan de
raad met een gelijke verplichting voor de burgemeester. Hij stelt
voorts dat bij brief van 31 oktober 1974 o.m. door 8 raadsleden
uitstel werd verzocht van de voorgenomen sloping der veestal.
Aangezien niet aan het verzoek tot uitstel werd voldaan zijn
door een aantal raadsleden vragen gesteld waarop door het colle
ge van burgemeester en wethouders is geantwoord. Naar aanleiding
van dit antwoord komt- bij de heer Lehselink de vraag op waarom
het college van burgemeester en wethouders de raad niet attent
heeft gemaakt op de plicht tot herziening van het bestemmingsplan.
Spreker meent dat het behoorlijk bestuur van de raad niet kon
gedogen om een passieve ..houding aan te nemen® In verband met het
gestelde in de antwoordnota van het. college van burgemeester en
wethouders dat het in strijd met. de wet is als eenvan de orga
nen voorschriften zou kunnen geven over de uitvoering van bevoegd
heden door een ander gemeentelijk orgaan stelt hij de raad een
motie van afkeuring voor en verlangt -schrapping van die zinsnede.
Hij stelt voorts dat een behoorlijk bestuur vergt dat burgers
duidelijk worden voorgelicht» terwijl dit in het geval van H.van
Opstal niet is gebeurd.
Tot slot stelt de heer Lenselink dat het nimmer in de bedoeling
van de raad of raadsleden heeft gelegen om aan het college van
burgemeester en wethouders voorschriften te geven.
De voorzitter antwoordt dat de raad «wettelijk gezien het. hoofd
van de gemeente is. De raad en burgemeester en wethouders hebben
echter eigen bevoegdheden. De verantwoording die burgemeester en
wethouders aan de raad schuldig zijn heeft uitsluitend^betrekking
op uitgevoerde beslissingen en niet op voornemens. Indien echter
een wetsovertreding heeft plaatsgevonden die niet te legaliseren
is moeten burgemeester en wethouders die overtreding wegnemen.
Indien zulks niet gebeurt ontstaat willekeur.
De heer Lenselink informeert waarom de uitvoering van sloping
niet is opgeschort tot na de beantwoording van de vragen van de
raad.
De voorzitter antwoordt het onjuist te vinden dat de raad het
college van burgemeester en wethouders bij de besluitvorming zou
gaan beïnvloeden. Verantwoording behoort het. college van burge
meester en wethouders achteraf te geven van hun bestuurshande
lingen.
De heer Hoek acht het een. goed recht van burgemeester en wethou
ders om tot sloping over te gaan. Daarnaast acht hij het een
goed recht van de raad om vragen te stellen en om te verzoeken
de uitvoering van het besluit uit te stellen. Gezien de nauwe
betrokkenheid van de raad bij de voorgeschiedenis» zou voorover
leg tussen burgemeester en wethouders en de raad gewenst geweest
zijn. Er is volgens hem geen juridische fout gemaakt, maar wel
een beleidsfout ten opzichte van de raad.
-De voorzitter-