113 - 8 - zittingsperiode van de Raad. Uit de notulen van de bewuste raadsvergadering blijkt, dat de periode waarvoor de aanwij zing moest gelden niet aan de orde is geweest» De be noeming geschiedde op een ogenblik, dat er geen burgemees ter was en de loco-burgemeester ziek was; in deze omstan digheden vond de Raad aanleiding een plv»wethouder te benoemen» Uit het feit, dat Dhr»Jansen als wethouder is aangebleven ook na herstel van wethouder De Weert, tegen welk aanblijven door Uw Raad niet is geprotesteerd, moet worden afgeleid, dat de aanwijzing in elk geval niet gold alleen voor de periode, dat dhr»De Weert ziek was, zoals de ondertekenaars van de onderhavige brief menen» Naar onze mening wees dit aanblijven er op, dat de benoeming was geschied teneinde toen en later onvolledigheid van het college te voorkomen» Op grond hiervan hebben wij dhr»Jansen bij brief van 4 juni ver zocht om m»i»v» 5 juni gedurende de ziekte van dhr»De Weert het wethoudersambt waar te nemen» Dit was uiteraard geen benoemingsbesluit, doch uitvoering van het door Uw Raad op 14 februari 196 7 genomen besluit tot aanwij zing van r«Jansen als plv»wethouder Wij hebben gemeend aldus te handelen in de geest van Uw Raad en in het belang van de gemeente» De heer VERSWIJVER vindt het toegepaste beüd juist» Door de benoeming van de heer Jansen tot plaatsvervangend wethouder heeft de Raad een voorziening getroffen om het College van Burgemeester en Wethouders aan te vullen zodra dit Colle ge door omstandigheden incompleet zou worden» De heer de VOS acht eveneens volledigheid van het College van Burgemeester en Wethouders nodig; adressanten menen echter dat het Raadsbesluit van 14 februari 1967 niet zo ver strekkend bedoeld was dat het zou gelden gedurende de gehele zittingsperiode van de Raad doch dat die benoeming slechts zou gelden tijdens de toenmalige ziekte van Wethou der de Weert» In 196 7 waren meerdere Raadsleden nog maar slechts gedurende korte tijd Raadslid en werd behoefte gevoeld aan een meer ervaren Raadslid als plaatsvervangend wethouder» Het gaat bij adressanten niet om een bepaalde persoon doch om het gevoelen van de Raad te peilen of er bij het Raadsbesluit van 14 februari 196 7 de bedoeling heeft voorgezeten om de benoeming als plaatsvervangend wethouder te laten gelden gedurende de gehele zittingsperiode van de Raad» De heer COREMANS kan zich nu, na de toelichting welke door de Voorzitter is verstrekt, verenigen met het door het College van Burgemeester en Wethouders gevoerde beleid» Spreker had echter liever gezien dat de Raadsleden terstond van het in functie treden van de heer Jansen in kennis waren gesteld» De VOORZITTER geeft toe dat tijdiger informatie van de Raadsleden nuttig geweest zou zijn» De heer KUIJLEN vindt het gevoerde beleid juist; dergelijke gedragslijn geeft meer regelmaat in het dagelijks bestuur» De heer WEIJTS kan zich indenken dat de Raadsleden in febru ari 196 7 niet gedacht hebben aan de termijn waarvoor men de heer Jansen tot plaatsvervagend wethouder benoemde» Om alle twijfel uit de wereld te helpen stelt spreker voor om thans

Raadsnotulen

Woensdrecht: 1922-1996 | 1968 | | pagina 40