112 - 7 - VOORSTEL TOT VASTSTELLING VAN DE SLOTWIJZIGING VAN DE GEMEENTE BEGROTING 196 7. 34e wijziging gemeentebegroting 196 7. De VOORZITTER licht het preadvies toe. De RAAD besluit zonder hoofdelijke stemming conform het voorstel van Burgemeester en Wethouders. HET STELLEN VAN VRAGEN MET BETREKKING TOT BENOEMING VAN EEN TIJDELIJK WETHOUDER. De VOORZITTER leest het verzoekschrift voor van de leden: de Vos, Verboven, Minnebach, van Zundert en Ots. De heer Ots informeert of met name art.3 3 van het Reglement van Orde voor de vergadering van de Raad juist is toegepast bij de stemming inzake de benoeming van een tijdelijk wethouder op 14 februari 1967. Onder aanhaling van het genotuleerde in die raadsvergadering toont de VOORZITTER aan dat de gehouden stemmingen geheel vol gens het Reglement van Orde zijn verlopen. De VOORZITTER leest vervolgens het volgende voor inzake het optreden van de heer Jansen als plaatsvervangend wethouder tijdens de ziekteperiode van Wethouder de Weert met ingang van 5 juni 1968: BELEID. Op zaterdag 1 juni 1968 deelde wethouder De Weert telefonisch mede, dat hij tenminste zes weken bedlegerig zou zijn. Het voltallig college besloot op dinsdag 4 juni dat het wenselijk was de heer De Weert tijdens zijn ziekte te vervangen door de heer Jansen, die door Uw Raad op 14 februari 1967 tot plaatsvervangend wethouder was benoemd. Dit leek ons college voor het functioneren van het dagelijks bestuur een betere en voor Uw Raad een meer acceptabele oplossing dan het gedurende betrekkelijk lange tijd verrichten van het collegewerk door slechts twee personen. Ik herhaal met nadruk dat bij ons de bedoeling heeft voorgezeten de voor Uw Raad meest acceptabele oplossing te verkrijgen -n.l. een college, waarvan twee wethouders deel uitmaken- en beslist niet om de Raad bij een wethoudersbenoeming te passeren. Als wij de heer Jansen niet als voor de hele zittingsperiode benoemd hadden beschouwd, zou tijdens de ziekte van Dhr.De Weert slechts 6ên wethouder van het college hebben deel uit gemaakt. (De ziekte van Dhr.De Weert liet zich immers niet zo ernstig aanzien dat het bijeenroepen van een aparte raadsvergadering ter benoeming van een plv.wethouder nood zakelijk zou zijn). Daartegen zou wellicht vanuit Uw Raad ook bezwaar zijn gemaakt. Wij hebben de oplossing gekozen, die ons het meest practisch en redelijk voorkwam. RECHT. Artikel 96 van de gemeentewet zegt, dat bij (o.a.) ongesteldheid van een wethouder deze "zodra nodig wordt ver vangen door een ander lid van de raad, door deze aangewezen". De in de literatuur meest verbreide opvatting is, dat Burgemeester en Wethouders hebben te beoordelen wanneer ver vanging nodig is. Uiteraard hebben wij ons ook de vraag gesteld voor welke periode de aanwijzing van de heer Jansen als plv. wethouder op 14 februari 196 7 gold. Wij zijn er bij onze overwegingen vanuit gegaan, dat de aanwijzing geacht moet worden voor de hele zittingsperiode van de Raad te gelden, tenzij uitdrukkelijk een kortere periode is genoemd.Volgens de gemeentewet immers wordt een wethouder gekozen voor de hele

Raadsnotulen

Woensdrecht: 1922-1996 | 1968 | | pagina 39