1 FEB. 1355
61
v
Nieuwjaarsrede 1965 rj a
Heren, Leden van de Raad,
Vorig jaar heb ik IJ in het bijzonder gesproken omtrent
de nieuwe Schelde-Rijn-verbindingdie voor ons van zo grote
betekenis is, omdat daarmee een eind. is gekomen aan het ontworpen
Kreekrakplan, Weliswaar is de parlementaire behandeling van het
Aecoord nog niet voltooid, maar ik meen, dat wij er vooralsnog
van dienen uit te gaan, dat het ontwerp tenslotte zal worden
aanvaard en de kanaalverbinding tussen de Antwerpse dokken en de
Ooster-Schelde zal worden aangelegd.
Wij hebben gemeend daarop te moeten aanhaken door met
Rilland-Bath een gemeenschappelijke regeling aan te gaan tot het
ontwerpen, aanleggen en exploiteren van wat wij de Krekehaven
hebben genoemd. In de gemeenschappelijke regeling is "ingebouwd"
overleg en overeenstemming met de Rijkswaterstaat. Niettegen
staande deze clausule heeft de regeling nog niet de vereiste
goedkeuring verkregen en ik ben van mening, dat wij ons erop
zullen moeten instellen, dat deze goedkeuring wellicht niet zal
worden verleend. Eerstens is ons gebleken, dat er bezwaren zijn
voor de in het Accoord voorziene onbelemmerde scheepvaart, met
name bezwaren tegen aanhaking van binnenhavens zowel aan de wacht-
kom vóór de sluizen, als ten zuiden daarvan, waar het ontworpen
kanaal een lichte bocht vertoont; bovendien heeft de Commissie
Ontwikkeling Schelde-bekken te kennen gegeven thans andere pro-
jekten dan de Sloe-haven, het Kanaal van Gent naar Terneuzen en de
Iheodurus-haven met in het verschiet het Reimerswaalplan wegens
versnippering van krachten en middelen niet gewenst te achten.
Niettemin achten wij het mèt het gemeentebestuur van
Rilland-Bath niet opportuun de aangegane regeling thans reeds in
te trekken, alvorens onomstotelijk vaststaat, dat de bovenom
schreven visie is aanvaard.
Onze verwachtingen voor de ontwikkeling van deze streek
van het land moeten wij aldus meer baseren op ontwikkelingen
buiten ons territoir dan op eigen initiatieven en activiteiten.
Hoewel dit van gemeentelijk standpunt uit bezien misschien
minder aantrekkelijk lijkt, behoeft ook onze gemeente daarin niet
passief te zijn, maar blijven er middelen om deze ontwikkeling
te steunen en te stimuleren.
Van het grootste belang, ook voor ons, is daarin de tot
standkoming van de haven van Bergen op Zoom en de aanwijzing van
die gemeente tot primaire kern.
Mèt de Voorzitter van de Bossche Kamer van Koophandel
mogen wij betreuren, dat de industrievestigingsfaciliteiten niet
wat meer regionaal van opzet zijn. Nu in de achter ons liggende
jaren de industriële ontwikkeling van Woensdrecht een toch niet
te verwaarlozen bijdrage heeft verleend in de streek, nu hier
zonder bezwaren voor land- en tuinbouw een droog industrieterrein
is bouwrijp gemaakt, zou het onzes inziens in genendele bezwaar
lijk zijn geweest dat terrein met name te blijven beschouwen en
behandelen als één eenheid met Bergen op Zoom.
Vooralsnog is dat echter nu eenmaal niet het geval, het
geen wel eens tot gevolg kon hebben dat de gemeente Woensdrecht
het industrieterrein moet verkopen aan gegadigden, die weinig bij
dragen tot werkgelegenheid of inkomensvorming in de streek, dan
wel door te lange uitgiftetermijn (rente)verliezen zal moeten
dragen.