170 <- 2 SEPT s358 - 6 - 15. VOORSTEL TOT VASTSTELLING VAN HET BEDRAG PER LEERLING DER VERGOEDING EX ARTIKEL 101 VAN DE LAGER-ONDERWIJSWET 1920 OVER 1959. -1.851.2/07.2. De Voorzitter leest het pre-advies voor. De Raad besluit zonder hoofdelijke stemming conform het voorstel van Bur gemeester en Wethouders het bedrag per leerling der vergoeding ex artikel 101 van de Lager-onderwijswet 1920 voor 1959 vast te stellen op; f. 38,— voor het bijzonder gewoon lager onderwijs, f. 55)voor het bijzonder voortgezet gewoon lager onderwijs, 1. 52,50 voor het bijzonder uitgebreid lager onderwijs. 16. VOORSTEL TOT 3e WIJZIGING VAN DE VERORDENING REGELENDE DE STRAATAANLEG- KOSTENBELASTING-1.714-. 12. De Voorzitter leest het pre-advies voor. De door de verschillende leden gemaakte opmerkingen, voortvloeiende uit de voorgestelde beperking en uit de hen bekende klachten, doet dhr.ROOMER vragen naar een uiteenzetting van de betreffende verordening. De VOORZITTER antwoordt, dat hij daarop niet geheel in kan gaan, maar is toch bereid de belangrijkste punten hieruit te belichten. Dhr.RAAIJMAKERS vraagt of, als men een bestaande schuur uitbreidt, deze onder de straataanlegkostenbelasting valt. De VOORZITTER antwoordt, dat het dan geen "geheel nieuw gebouwd eigendom" is en dus niet onder deze belasting valt. Dhr.ROOMER vraagt of bij de invoering van deze verordening het publiek hiervan in kennis is gesteld, temeer daar hij een dergelijke belasting voor de onwetenden niet billijk acht. De VOORZITTER repliceert, dat door de gemeentesecretarie en door de dienst gemeentewerken in het begin de aanvragers van bouwvergunningen zijn gewe zen op deze belasting. Door het gebouw dan op een zekere manier ten op zichte van de weg te plaatsen is de belasting te beperken, hoewel dit b.v. bij een kippenhok niet altijd mogelijk is. Dhr.ADR.DE DOOIJ vindt het niet noodzakelijk, dat de kleine gebouwtjes belast worden en vraagt of deze vrijgesteld kunnen worden. De VOORZITTER antwoordt, dat dit juist het voorstel is. Dhr.ADR.DE DOOIJ repliceert, dat de voorgestelde grenzen van 8 m2, en 20 m3. te laag liggen en niet aan het doel zullen beantwoorden. De VOORZITTER antwoordt, dat het hoger brengen van deze grenzen het nut van deze belasting op een minimum zal brengen, daar er dan mogelijkheden zijn, dat forse garages en misschien wel andere nieuw gebouwde eigendommen wor den vrijgesteld. Een beperking moet altijd van meer dan een kant bezien worden. Bovendien is het belastingtechnisch al moeilijk in deze verordening een vrijstellingsbepaling op te nemen. Wethouder VERSWIJVER voegt hieraan nog toe, dat deze belasting het geld, dat anders door grondspeculanten wordt ontvangen, opvangt, omdat dergelijke speculanten bij de verkoop van hun bouwgrond de hoogte van de grondprijs mede bepalen aan de hand van de al of niet gunstige ligging ten opzichte van een verharde weg. Nu zal echter een verstandige koper rekening houden met de straataanlegkostenbelasting. Dhr.ADR.DE DOOIJ wijst er nogmaals op, dat hij de belasting voor de kleine bijgebouwtjes onbillijk vindt en dat deze belasting voor nieuwbouw wel aannemelijk is. Uit de voortgaande disgussie meent de VOORZITTER te destilleren, dat dhr. ADR.DE DOOIJ een amendement op de voorgestelde wijziging wil inbrengen. De VOORZITTER geeft dhr.Adr.de Dooij de gelegenheid om vóór de eerstvolgen de raadsvergadering zijn amendement in te dienen. Hierna sluit de Voorzitter de discussie.

Raadsnotulen

Woensdrecht: 1922-1996 | 1958 | | pagina 57