197
30 Mai 1952.
De heer VEKSWIJVER acht de bestraffing van de daderes rechtvaardig, maar
acht het onjuist het .gezin te gaan straffen.
De VOORZITTER antwoordt, dat krachtens dewettelijke huwelijksverplich-
tingen, de man gehouden is zijn vrouw te beschermen. Deze plicht im
pliceert tevens, dat hij haar voor afdwalingen moe behoeden en van het
kwade dient af te houden.
De houding van dhr.Soffers-, zomede diens gedrag en uitlatingen, demon
streerden juist het tegenovergestelde, zodat zich de overtuiging ves
tigde, dat hij in een bepaalde mate met het ergerlijk gedrag van zijn
vrouw instemde.
De Daad zal toch moeten onderschrijven, dat een overheidsorgaan een
dergelijke handelwijze van een ondergeschikt ambtenaar terwille van ei
gen gedrag en prestige onmogelijk kan gedogen.
Spreker durft dan ook vrijelijk to verklaren, dat hij ondanks alle
ondervonden persoonlijk leed, evenals de overige leden van het dage
lijks bestuur, tot mildheid bereid was, doch dat alles is afgestuit op
de meer dan stoïcijnse en halsstarrige houdingen de heer Soffers, yf
waardoor als het ware het gemeentebestuur een beslissing werd opge
drongen.
De heer BAAU3&KERS vraagt waarom niet onmiddellijk een strafvervol-
ging is ingesteld tegen dhfc. Soffers, toen ontdekt werd, dat hij door
zou zijn gegaan met lasteren.
De VOORZITTER antwoordt, dat, evenals hij dit ten opzichte van zijn
echtgenote aanvankelijk niet heeft gedaan, omdat het hem niet ging om
een strafrechterlijke veroordeling, doch door haar hardnei-acige houding
hiertoe werd gedwongen, hij op gelijke gron$ heeft gemeend tegen dhr.
Soffers evenmin een aanklacht te moeten indienen.
De heer REïïS bestrijdt de opvatting van dhr.Verswijver dat de voor-
stemmers te veel waarde zouden hebben gehecht aan de woorden van de
voorzitter. Spreker heeft beide partijen feehoord en toch voorgestemd.
UuH mn»i urn