30 Mei 1952. 196 fieke geaardheid van zijn werk, n.l. het dienen der gemeenschap, een gedegen beroepsmoraal eist. Door zijn amht neemt hij deel aan het werk der overheid, wier gezag hij steeds moet doen respecteren. Drrhalve zal hij om zijn ambtstaak naar behoren te kunnen vervullen, ook in zijn privê-leven zijn zedelijke waardigheid moeten bewaren, omdat de ethi- schewaarden van het bestuur voor een belangrijk gedeelte geiend worden uit de werking van het ambtelijk apparaat en het vertrouwen in de over- heid wor een voornaam deel afhangt van het doen en laten der ambtena ren. Indien de heer Boffers zich aan de gelden der gemeente had vergrepen, zou naar sprekers oordeel, wellicht voor Uw raad een te nemen beslissing voor de hand liggen, terwijl in het onderhavige geval, waarbij het gestichte leed en onheil niet in geldwaarde is uit te drukken, een on begrijpelijke en raadselachtige decisie is genomd'en, totaal tegen het algemeen belang indruisend. Spreker stelt de Raad de vraag, wat van een zo hoog noodzakelijke ho mogeniteit en onderlinge samenwerking, tussen het gemeentebestuur ener zijds en het niet omvangrijke ambtenarencorps anderzijds terecht moet komen, temeer omdat de reputatie van de eerste ambtenaar ter se- cratarie eveneens is ondermijnd geworden. Bij het ontbreken van ge* noemde eigenschappen zal zo iemand ondams zijn vakbekwaamheid, plichts* betrachting enz., als overheidsdienaar in zijn taak tekort schieten en niet duldbaar zijn. De heer VERSMIJTER heeft nog nimmer vernomen, dat de heer Soffers deze briefschrijferij heeft goedgekeurd. De VOORZITTER betreurt het, dat de heer Vers,wijver zich nimmer de moei- te heeft willen getroosten om Inzage te nemen van de betreffende raads stuk] en en voorstellen, doch zich'blijkbaar op volkomen eenzijdige en zeer subjectieve wijze heeft doen inlichten. -De heer UITDEWILLIGEN verlaat de vergadering. -—«--p-

Raadsnotulen

Woensdrecht: 1922-1996 | 1952 | | pagina 27